2.5.Op 5 december 2017 heeft [gedaagde] bij de rechtbank Oost Brabant een verzoekschrift ‘verbod op verhuizing minderjarig kind en terugverhuizing naar vertrouwde omgeving ex artikel 1:253a BW’ ingediend. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift vond plaats op 19 februari 2018. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 16 april 2018 op het verzoekschrift beslist. De beschikking houdt onder meer in:
De rechtbank overweegt het volgende.
Gebleken is dat moeder in november 2017 zonder instemming en/of voorafgaand overleg
met de vader is verhuisd naar haar ouders in Veghel met medeneming van [dochter 1] .
Daarmee heeft moeder vader voor een voldongen feit gesteld en heeft zij gehandeld in strijd
met de regel dat zij vooraf had moeten overleggen met vader. Zij deelt immers met vader
het gezamenlijk gezag over [dochter 1] en zijn instemming was nodig om de woonplaats van [dochter 1] te wijzigen. Als vader zijn toestemming had geweigerd, had moeder de rechtbank kunnen vragen om vervangende toestemming, maar ook dat heeft zij niet gedaan.
Vader betwist dat die verhuizing - met spoed - noodzakelijk was en hij betwist ook dat
moeder in de woning is lastig gevallen door hem of door zijn familieleden. Uit de stukken
blijkt dat het aan vader op 1 oktober 2017 opgelegde huisverbod van 10 dagen later is
vernietigd en vader wordt kennelijk ook niet vervolgd voor het geweldsincident waar
moeder op doelt.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat moeder redenen had en heeft om zich
onveilig te voelen in de echtelijke woning of in Maassluis: dat er (na half oktober 2017)
nog sprake is geweest van stalking, bedreiging of geweld van de kant van (familieleden
van) vader, gericht tegen de moeder, vindt - buiten de stellingen van moeder - geen bevestiging in het dossier.
De rechtbank gaat er van uit dat [dochter 1] belang heeft bij een voortzetting van een regelmatig
contact met allebei haar ouders in haar dagelijkse leven.
De vader wil deel blijven uitmaken van het dagelijkse leven van zijn dochter en hij wil ook
een belangrijk aandeel houden in haar verzorging en opvoeding. Vader werkt in
ploegendiensten waardoor hij geen standaard vrije weekenden heeft, maar wekelijks heeft
hij aaneengesloten een paar dagen vrij en op die dagen heeft hij ook de verzorging van zijn
andere dochter [dochter 2] , de halfzus van [dochter 1] . Hij vindt het van belang dat hij in onderling
overleg met de moeder de zorg voor [dochter 1] op soortgelijke wijze op zich kan nemen en ook
dat [dochter 1] zo contact houdt met [dochter 2] .
Gevolg van de verhuizing naar Veghel is dat - door de reisafstand van 120 km (enkele reis) - de contacten tussen vader en [dochter 1] minder frequent zullen zijn dan voor de verhuizing en bovendien is er veel en goed overleg tussen de ouders nodig om goede afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, de frequentie en het halen en brengen. Dat geldt temeer nu [dochter 1] - nu bijna 4 jaar - na de zomervakantie naar school zal gaan. Van een dergelijk goed overleg en contact tussen de ouders is nog geen sprake; het is hen zelfs nog niet gelukt om gezamenlijk een ouderschapsplan te maken.
De rechtbank verwacht dan ook niet dat dit nadeel van de verhuizing naar Veghel op korte
termijn in goed overleg tussen ouders wordt gecompenseerd.
De moeder heeft nog aangevoerd dat vertrek uit Veghel voor haar en [dochter 1] bezwaarlijk is
omdat [dochter 1] in Veghel inmiddels naar de peuterspeelzaal en Streetdance gaat en doordat
moeder daar werk heeft gevonden.
De rechtbank ziet in die omstandigheden geen onoverkomelijke bezwaren tegen
terugverhuizen naar Maassluis. [dochter 1] is door haar jonge leeftijd nog voldoende flexibel om
die veranderingen aan te kunnen, temeer nu zij pas 5 maanden in Veghel verblijft, weer
terug kan naar een vertrouwde omgeving en peuterspeelzaal en omdat zij met moeder kan
terugkeren naar de voormalige echtelijke woning. Deze is nog steeds beschikbaar en vader
blijft voorlopig de lasten betalen, zodat moeder en [dochter 1] direct kunnen terugkeren naar
Maasluis. Ten slotte weegt het belang van moeder om haar nieuwe werk in (de buurt van)
Veghel te behouden, niet op tegen het hiervoor omschreven belang van - kort gezegd - het
behoud van een frequent contact van [dochter 1] met vader en ook met [dochter 2] .
[dochter 1] is voorts sedert september 2017 aangemeld bij [basisschool] in Maassluis, waar zij blijkens het dossier na haar 4e verjaardag kan instromen.
Alles overziende kan de rechtbank zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de moeder
haar beslissing om naar Veghel te verhuizen al had genomen zonder zich af te vragen wat de consequenties daarvan voor [dochter 1] zouden zijn. Die indruk wordt versterkt doordat moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij van plan is in Veghel te blijven, ongeacht de beslissing van de rechtbank. De rechtbank is echter van oordeel dat het in het belang van [dochter 1] is om de band met beide ouders in haar nabijheid zo veel mogelijk te kunnen voortzetten.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de huidige gang van zaken moet worden teruggedraaid aldus, dat moeder met [dochter 1] zal moeten terugverhuizen naar Maassluis. De rechtbank begrijptde wensvan de moeder dat zij wil verhuizen naar Veghel om (in de buurt van) bij haar ouders te gaan wonen na het uiteengaan van partijen, echter - alles overziende en alles afwegende - is de rechtbank van oordeel dat de moeder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de [dochter 1] en ook die van vader, zoals hiervoor geschetst.
Wel zal de rechtbank moeder een termijn van 3 weken geven, zodat zij [dochter 1] kan
voorbereiden op het vertrek van hen beiden uit Veghel.
De rechtbank beslist als na te melden in het dictum.
Ten aanzien van het verzoek om aan moeder een dwangsom op te leggen bij niet nakoming van het bevel om terug te verhuizen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft gegronde twijfel over de vraag of moeder deze beschikking zonder
meer zal naleven. Door de opstelling van de moeder, haar vertrek met [dochter 1] uit Maassluis zonder vader vooraf daarbij te betrekken of zelfs maar te informeren en vervolgens haar uitdrukkelijke standpunt dat zij niet terug wil naar Maassluis, acht de rechtbank de kans groot dat moeder niet zonder meer zal voldoen aan het hierna te geven bevel om terug te verhuizen binnen de aangegeven termijn.
De rechtbank zal een dwangsom vaststellen zoals hierna te melden om de moeder ertoe te
bewegen de beslissing van de rechtbank na te leven. De dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 200,00 voor elke dag dat de moeder in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00.
verbiedt de moeder met [dochter 1] te verhuizen naar Veghel;
beveelt de moeder om met [dochter 1] binnen drie weken na de betekening van deze beschikking
terug te verhuizen naar de voormalige echtelijke woning aan de [adres]
of naar een ander adres in Maassluis en om [dochter 1] op dat adres in te
schrijven;
bepaalt dat de moeder een dwangsom zal zijn verschuldigd van € 200,00 per dag voor elke
dag dat zij deze beschikking niet nakomt tot een maximum van € 50.000,00;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;