ECLI:NL:RBROT:2018:6582

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/546023 / HA ZA 18-231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde persoonsgebonden budget door zorgkantoor

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. van gedaagde, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen, een bedrag van € 52.751,14 wegens onverschuldigd betaalde voorschotten. Gedaagde stelde dat haar ex-echtgenoot het pgb had aangevraagd en beheerd zonder haar medeweten, en dat zij hierdoor benadeeld was. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de vordering van VGZ toewijsbaar was, omdat het terugvorderingsbesluit van VGZ in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften. De rechtbank benadrukte dat gedaagde verantwoordelijk was voor het beheer van het pgb en dat de bescherming die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bood aan budgethouders te goeder trouw niet van toepassing was op deze situatie, aangezien de fraude was gepleegd door haar ex-echtgenoot. De rechtbank wees de vordering van VGZ toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: C/10/546023 / HA ZA 18-231
vonnis van 8 augustus 2018 bij vervroeging
in de zaak van
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. R. Dijkema,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.M. Nasir.
Partijen worden hieronder aangeduid als VGZ en [gedaagde] .

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 14 februari 2018;
- de conclusie van antwoord;
- de door partijen overgelegde producties;
- de oproepingsbrief van de griffier van 13 juni 2018;
- het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2018.

2.De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde] is tot 1991 gehuwd geweest met [persoon] .
Na de echtscheiding bleven zij samenwonen.
2.2
Aan [gedaagde] is een persoonsgebonden budget (verder pgb) toegekend voor zorg te verlenen door haar zoon en dochter. Zij wordt hierna ook wel aangeduid als budgethouder. In 2009 en 2010 heeft VGZ in totaal € 43.158,96 aan [gedaagde] betaald.
2.3
Bij besluit van 10 december 2010 (productie 1 bij dagvaarding) heeft VGZ het pgb per 1 januari 2019 omdat [gedaagde] de intensieve verantwoordingsplicht niet was nagekomen. Daarnaast maakt zij aanspraak op terugbetaling van € 43.158,96 wegens te veel betaalde voorschotten.
2.4
[gedaagde] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. VGZ heeft op 24 februari 2012 het bezwaar ongegrond verklaard (productie 2 bij dagvaarding). Zij is van deze beslissing in beroep gegaan bij de sector bestuursrecht in deze rechtbank, die het beroep bij uitspraak van 23 november 2012 ongegrond heeft verklaard (productie 4 bij dagvaarding).
2.5
De Staatssecretaris van Volksgezindheid, Welzijn en Sport heeft op 7 december 2015 een brief betreffende ‘aanpak pgb-fraude: terugvorderen, zwarte lijst en rapportage ISZW’ aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd (productie 1 bij antwoord). Deze brief houdt, voor zover van belang, het volgende in:
(…)
Malafide organisaties maken misbruik van kwetsbare mensen, die te goeder trouw handelen, niet de zorg krijgen die ze nodig hebben en zich geconfronteerd kunnen zien met een terugvordering. Het staat buiten kijf dat deze organisaties aangepakt moeten worden, zodat kwetsbare budgethouders daarvan niet langer de dupe worden.
(…)
Geen terugvordering bij te goeder trouw handelende budgethouders
(…) De budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het pgb met zich meebrengt. (…) Er zijn echter ook budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en een zorgorganisatie feitelijk de zorg hebben laten regelen en het pgb laten beheren. Zij worden helaas ook met een terugvordering geconfronteerd, terwijl de oorzaak van de terugvordering bij een derde kan liggen. Afgelopen maanden heb ik intensief overleg gevoerd (...). Onderwijl zijn, zoals met uw Kamer afgesproken, de terugvorderingen opgeschort bij de budgethouders, die slachtoffer lijken te zijn van een mogelijk malafide organisatie.
Het intensieve overleg is nodig geweest omdat de casuïstiek en het begrippenkader te goeder trouw niet eenduidig zijn. Zo doen zich bijvoorbeeld situaties voor waarbij budgethouders wel of niet onder druk pinpassen hebben ingeleverd en/of niet gespecificeerde rekeningen hebben getekend. Soms durven budgethouders niet mee te werken aan onderzoek door het zorgkantoor, omdat de afhankelijkheid van de zorgaanbieder zeer groot is. Ook het vaststellen van het financieel gewin al dan niet met opzet door de budgethouder is vaak lastig. (…) Kortom, het doel staat niet ter discussie: frauderende aanbieders moeten aangepakt worden en budgethouders die te goeder trouw zijn moeten worden beschermd.
(…)
Ik ben de zorgkantoren erkentelijk voor de stappen die ze nu gaan zetten. De uitkomst van dat overleg is namelijk dat alle zorgkantoren gezamenlijk inspanningen gaan verrichten om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt.
Concreet betekent dat:

Vanaf heden, de zorgkantoren iedere vermoedelijke pgb-fraude afzonderlijk beoordelen om tot een zorgvuldige overweging te komen of de budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld.

Indien de budgethouder te goeder trouw heeft gehandeld, communiceert het zorgkantoor hier expliciet en zo snel mogelijk over naar de budgethouder;

(…)

Indien sprake is van een vermoedelijke fraude bij een zorgorganisatie doet het zorgkantoor al het mogelijke om dit te onderzoeken en, indien van toepassing, te bewijzen.

In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor wordt stopgezet. Dit neemt niet weg dat de budgethouder een vordering kan hebben op de vermoedelijk frauderende zorgverlener. Het zorgkantoor neemt deze vordering op de zorgaanbieder over.

Het zorgkantoor vraagt de budgethouder mee te merken aan het cederen van de vordering aan het zorgkantoor. Dit kan een voorwaarde zijn om de budgethouder daadwerkelijk te vrijwaren van de vordering. (…)

De zorgkantoren pakken de vermoedelijk frauderende zorgorganisaties op civielrechtelijke wijze aan. Dit in aanvulling op eventuele strafrechtelijke vervolging door het OM na onderzoek door de Inspectie SZW.
(…)
Nu het pgb vanuit vier domeinen kan worden toegekend, betekent het ook dan fraudeurs op meerdere fronten actief kunnen zijn. (…) Zorgverzekeraars (…) werken al langer met een waarschuwingsregister (…). In dit register worden (rechts)personen geregistreerd waarvan op basis van onderzoek is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
(…)

3.De vorderingen

3.1
VGZ vordert, dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 52.751,14 met de wettelijke rente over € 43.158,96 vanaf 20 december 2017 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Het gevorderde bedrag van € 52.751,14 is gespecificeerd als volgt:
Terug te vorderen pgb € 43.158,96
Buitengerechtelijke incassokosten € 1.459,97
Wettelijke rente daarover van 29 december 2010 tot 20 december 2017 € 8.132,21
3.2
Aan haar hoofdvordering legt VGZ het volgende ten grondslag:
Het bedrag van € 43.158,96 is zonder rechtsgrond aan [gedaagde] betaald, zodat zij dit VGZ dient terug te betalen.
3.3
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van VGZ in de proceskosten.
[gedaagde] voert als verweer voert zij het volgende aan:
( a) Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat VGZ tot invordering overgaat. [gedaagde] is analfabeet en zij is de Nederlandse taal niet machtig. Zij was afhankelijk van haar tirannieke (ex)echtgenoot [persoon] , die buiten haar medeweten een pgb voor haar heeft aangevraagd. Hij beschikte als enige over haar bankpasje en haar bankrekening, dus hij heeft het geld van haar rekening verbruikt. [gedaagde] heeft geen enkel voordeel genoten van deze fraude. De gevolgen die terugvordering voor haar heeft zijn onaanvaardbaar; zij heeft een uitkering en zij gaat richting pensioengerechtigde leeftijd. Als VGZ onder deze omstandigheden tot invordering overgaat, maakt zij misbruik van haar inningsbevoegdheid. [gedaagde] wijst in dit verband op de brief van de Staatssecretaris.
( b) Het terug te betalen bedrag moet worden gematigd.

4.De beoordeling van het geschil

4.1
Uitgangspunt is, dat de civiele rechter dient uit te gaan van de juistheid van het in de bestuursrechtelijke procedure onherroepelijk geworden terugvorderingsbesluit van 10 december 2010. Het terugvorderingsbesluit wordt geacht zowel wat inhoud als wat wijze van tot stand komen betreft, in overeenstemming te zijn met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. [gedaagde] dient in beginsel het zonder rechtsgrond aan haar betaalde bedrag van in totaal € 43.158,96 aan VGZ terug te betalen (artikel 6:203 BW).
4.2
Als VGZ bij de invordering van het terugvorderingsbesluit misbruik maakt van haar invorderingsbevoegdheid, dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid in billijkheid onaanvaardbaar is dat het zorgkantoor tot invordering van deze bedragen overgaat, heeft dat tot gevolg dat de zorgaanbieder geen gebruik kan maken van haar invorderingsbevoegdheid.
4.3
De brief van Staatssecretaris heeft de strekking frauderende zorgaanbieders aan te pakken en budgethouders die te goeder trouw zijn te beschermen. De zorgaanbieders waar de Staatssecretaris op doelt hebben regelen en beheren het pgb op malafide wijze.
In deze zaak gaat het echter niet om een frauderende zorgaanbieder, maar om een frauderende (ex)echtgenoot. [gedaagde] voert aan dat de Staatssecretaris ook doelt op natuurlijke personen, zoals bijvoorbeeld haar (ex)echtgenoot. In dit verband verwijst zij naar het hiervoor als laatste opgenomen citaat van de brief.
De Staatssecretaris heeft het in zijn brief steeds over malafide zorgverleners. Dat kunnen inderdaad ook natuurlijke personen zijn. Het gaat echter niet zo ver dat ook fraudeurs buiten de zorg bedoeld zijn. Daarvoor biedt het laatste citaat in de brief onvoldoende steun, gelet op de overige hiervoor geciteerde tekst. Dat betekent dat de brief van de Staatssecretaris niet is geschreven voor zaken als de onderhavige. Op basis van deze brief wordt de bevoegdheid van VGZ om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen niet ingeperkt.
4.4
[gedaagde] voert aan, dat zij aanspraak zou moeten kunnen maken op dezelfde bescherming als in de brief is voorzien voor budgethouders te goeder trouw. Zij stelt dat zij van niets wist, te goeder trouw is geweest en dat zij is benadeeld door criminelen. Zij acht het onaanvaardbaar dat zij onder deze omstandigheden het niet daadwerkelijk door haar ontvangen geld moet terugbetalen.
Dit verweer slaagt evenmin. Indien fraude binnen het gezin van de budgethouder wordt gepleegd, is het voor het zorgkantoor onmogelijk om na te gaan in hoeverre de budgethouder te goeder trouw is geweest. Als [gedaagde] haar belangen heeft toevertrouwd aan een onbetrouwbare (ex)echtgenoot, is dat dus voor haar eigen rekening en risico. Het gaat in zo’n situatie te ver om van het zorgkantoor te verlangen dat zij de vordering op het frauderende gezinslid overneemt, zoals de Staatssecretaris in zijn brief als aanpak voorschrijft bij frauderende zorgaanbieders. Vast staat wel dat de gevolgen voor [gedaagde] ernstig zijn, omdat zij moet leven van een bijstandsuitkering en dus nooit in staat zal zijn om het gevorderde bedrag terug te betalen. Dat is onvoldoende om te oordelen dat terugvordering onaanvaardbaar is. [gedaagde] kan een vordering instellen tegen degenen die haar hebben benadeeld.
4.5
Schadevergoeding kan worden gematigd op de wijze zoals bepaald in art 6:109 BW. VGZ vordert echter geen schadevergoeding, maar terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. Voor matiging van bedragen die [gedaagde] ten onrechte heeft ontvangen biedt de wet geen mogelijkheid als terugbetaling niet onaanvaardbaar is.
4.6
Slotsom is dat de vordering van € 43.158,96 moet worden toewezen.
4.7
[gedaagde] heeft niet betwist dat de betalingstermijn op de acceptgiro eindigde op 29 december 2010, zodat zij vanaf dat moment in verzuim was. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen.
4.8
De buitengerechtelijke kosten worden als op de wet gebaseerd toegewezen.
4.9
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden tot heden begroot op:
Dagvaarding: € 101,75
Griffierecht € 1.950,00
Salaris advocaat
€ 2.148,00+ (2 punten tarief IV à € 1.074,00)
€ 4.199,75

5.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 52.751,14 met de wettelijke rente over € 43.158,96 vanaf 20 december 2017;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van VGZ tot heden zijn begroot op € 4.199,75;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar zij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 augustus 2018.
350