ECLI:NL:RBROT:2018:662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
C/10/538955 / KG ZA 17-1240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een maatschap en de gevolgen van opzegging door een maat

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen de overige maten van een maatschap in de verloskunde. De procedure is gestart naar aanleiding van de opzegging van de maatschap door [gedaagde] en de vraag of deze opzegging leidt tot ontbinding van de maatschap. De maatschap is opgericht voor onbepaalde tijd en de opzegging door een maat kan volgens artikel 7A:1683 lid 3 BW leiden tot ontbinding. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere de maatschapsovereenkomst en de relevante artikelen zijn besproken. De rechtbank oordeelt dat de opzegging door [gedaagde] rechtsgeldig is en dat de maatschap daardoor is ontbonden. Echter, de rechtbank stelt ook vast dat de overige maten niet van [eiser] kunnen eisen dat zij haar aandeel in de praktijk aanbiedt, omdat de opzegging door [eiser] niet rechtsgeldig was. De voorzieningenrechter heeft de werking van artikel 20 van de maatschapsovereenkomst geschorst tot de bodemprocedure is beslist. Dit betekent dat [eiser] niet verplicht is haar aandeel aan de overige maten aan te bieden en dat zij gedurende een bepaalde periode geen dwangsommen verbeurt voor het uitoefenen van haar praktijk binnen een straal van 5 kilometer van de vestigingen van de maatschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij de overige maten zijn veroordeeld in de kosten van [eiser] in de reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/538955 / KG ZA 17-1240
Vonnis in kort geding van 3 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. van der Leer te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. I.D.C.J. van Driel te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de overige maten genoemd worden. Afzonderlijk zullen de overige maten [gedaagde] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de overgelegde producties
  • de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de overige maten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen vormen gezamenlijk de maten in een maatschap die is gevestigd in Rotterdam en zich toelegt op verloskunde en daarmee samenhangende werkzaamheden. De maatschap heeft haar hoofdvestiging aan de [adres] en een dependance in [woonplaats] .
2.2.
[eiser] is in 1991 toegetreden tot de maatschap. De overige maten (die alle als gedaagden in conventie optreden) zijn later tot de maatschap toegetreden.
2.3.
De samenwerking in de maatschap is vastgelegd in een maatschapsovereenkomst, waarvan de inhoud enige malen is aangepast. De laatste versie van de maatschapsovereenkomst dateert van 20 juni 2014. In deze maatschapsovereenkomst staat onder meer:

DUUR VAN DE MAATSCHAP
Artikel 3
1. De maatschap wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. De maatschap wordt voor onbepaalde tijd voortgezet met een opzegtermijn van zes maanden.
3. Opzegging van de maatschap als bedoeld in de lid 2 van dit artikel kan uitsluitend geschieden door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partijen.
[…]
ONTBINDING VAN DE MAATSCHAP
Artikel 17
Ontbinding van de maatschap kan door een partij gevorderd worden:
a. indien één van de partijen gedurende een aaneengesloten periode van een jaar of meer arbeidsongeschikt of anderszins afwezig is geweest. Waarbij onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de situatie, waarin de betrokken partij voor 25% of meer arbeidsongeschikt is verklaard op basis van de regels, welke de verzekeraar, waarbij de betrokken partij dit risico heeft verzekerd, daartoe hanteert;
b. indien één van de partijen over een periode van 547 dagen in totaal 365 dagen of meer geheel of gedeeltelijk niet in staat is geweest haar praktijk uit te oefenen
c. indien op enig moment komt vast te staan, dat één van de partijen blijvend arbeidsongeschikt of anderszins afwezig zal zijn, en daarmee blijvend verhinderd zal zijn om haar praktijk uit te oefenen;
d. indien daartoe gewichtige redenen bestaan. Het al dan niet bestaan van gewichtige redenen staat uitsluitend ter beoordeling van de in artikel 29 genoemde scheidslieden.
EINDE VAN DE MAATSCHAP
Artikel 18
De maatschap eindigt:
a. door opzegging als bedoeld in de lid 2 van artikel 3;
b. door ontbinding, conform het bepaalde in artikel 17;
c. door onder-curatele-stelling van één van de partijen, bij een aanvrage van surseance van betaling betreffende één van de partijen, bij faillietverklaring van één van de partijen, alsmede bij onder-bewindstelling van één van de partijen ingevolge enige wettelijke bepaling,
d. door het in kracht van gewijsde gaan van een vonnis dan wel het onherroepelijk worden van een andere uitspraak, waarbij één van de partijen de bevoegdheid wordt ontzegd om een verloskundige praktijk uit te oefenen,
e. door beëindiging van de overeenkomst met de zorgverzekeraar betreffende één van de partijen;
f. aan het einde van het kalenderjaar, waarin één van de partijen de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt;
g. door het overlijden van één van de partijen.
GEVOLGEN VAN BEEINDIGING VAN DE MAATSCHAP: VERREKENING EN VEREFFENING
Artikel 19
1. Bij beëindiging van de maatschap heeft ieder der partijen de vrije beschikking over haar aandeel in de maatschap en dienen partijen al hetgeen zij aan de maatschap nog verschuldigd zijn respectievelijk al hetgeen zij nog van de maatschap te vorderen hebben zo spoedig mogelijk met elkaar te verrekenen.
2. De resterende vorderingen en schulden van de maatschap dienen zo spoedig mogelijk te worden geïnd respectievelijk betaald en in de verdeling te worden gebracht. De verdeling vindt niet eerder plaats dan drie maanden na het tijdstip, waarop de bekende schulden zijn betaald en partijen elkaar over en weer per aangetekend schrijven hebben gevrijwaard voor eventuele onbekende maatschapsschulden.
3. Tot aan het einde van de verrekening en vereffening blijven de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van deze overeenkomst zoveel mogelijk van toepassing.
GEVOLGEN VAN BEEINDIGING VAN DE MAATSCHAP ANDERS DAN DOOR OVERLIJDEN:
VOORTZETTING EN OVERNAME
Artikel 20
1. Indien bij beëindiging van de maatschap, anders dan door overlijden, één van de partijen het haar toekomende aandeel in de praktijk niet voortzet, is zij verplicht haar aandeel in de maatschap binnen een maand na de beëindiging per aangetekend schrijven aan de andere partijen, indien deze hun aandeel in de praktijk wel voortzetten, tegen een koopsom, welke zal worden vastgesteld met inachtneming van de dan geldende KNOV-normen
2. In geval van beëindiging van de maatschap als gevolg van arbeidsongeschiktheid van één van de partijen zijn de andere partijen, indien zij hun aandeel in de praktijk voortzetten, gehouden het aandeel van de arbeidsongeschikte partij over te nemen tegen een koopsom, welke zal worden vastgesteld met inachtneming van de dan geldende KNOV-normen. Partijen dragen zorg voor een zo spoedig mogelijke afwikkeling van de overname, met dien verstande dat de overnamesom binnen drie
maanden na aanvaarding van de financiële jaarcijfers voldaan dient te worden.
3. Buiten het geval bedoeld in lid 2 van dit artikel van beëindiging van de maatschap anders dan door overlijden zijn de partijen, die het aandeel in de maatschap van de andere partij te koop krijgen aangeboden, vrij dit aanbod al dan niet te aanvaarden, met dien verstande dat zij uiterlijk binnen één maand na de datum van het aanbod per aangetekend schrijven aan de andere partij dienen kenbaar te maken of zij tot koop willen overgaan. Indien het aanbod niet binnen één maand per aangetekend schrijven door de andere partijen is aanvaard, kan de andere partij vanaf dat moment naar goeddunken over haar aandeel beschikken. Indien het aanbod binnen één maand wordt aanvaard, dragen partijen zorg voor een zo spoedig mogelijke afwikkeling van de overname, onder de voorwaarde dat de overnamesom uiterlijk binnen drie maanden na aanvaarding voldaan dient te worden. Partijen verplichten zich het praktijkdeel van de vertrekkende maat over te nemen tegen de dan geldende KNOV-normen.
4. De partij, die haar aandeel in de maatschap aan de andere partijen overdraagt, verbindt zich bij deze gedurende een periode van tien jaren, te rekenen vanaf de datum van de overdracht, niet als verloskundige gevestigd te zijn of als zodanig praktijk uit te oefenen in een omtrek van 5 kilometer van het dan geldende praktijkwerkgebied noch direct of indirect bij de uitoefening van een zodanige praktijk betrokken te zijn, zulks op straffe van een dwangsom; ter grootte van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro) vermeerderd met € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, te verbeuren aan de andere partijen. Tenzij schriftelijke toestemming van de blijvende maatschapsleden is verkregen.
5. In geval van beëindiging van de maatschap anders dan door overlijden is de partij, die het haar toekomend aandeel in de praktijk niet voortzet, gehouden de rechten en plichten, voortvloeiend uit de inzake het(de) in artikel 4 lid 1 genoemde pand(en) gesloten huurovereenkomst(en), op het moment van het neerleggen van de praktijk over te dragen aan de partijen, die hun praktijk wel voortzetten.
Of
In geval van beëindiging van de maatschap anders dan door overlijden is partij … gehouden de praktijkruimte(n) in het(de) in artikel 4 lid 1 genoemde pand(en) gedurende negen maanden, te rekenen vanaf de datum van beëindiging van de maatschap, ter beschikking te stellen aan partijen …op dezelfde voorwaarden als dit geschiedde op 1 januari, voorafgaande aan de beëindiging van de maatschap.
[…]”
2.4.
[eiser] heeft een zuster genaamd [pesroon 1] . [pesroon 1] is ook verloskundige.
2.5.
In de notulen van de maatschapsvergadering van 8 april 2016 staat onder meer:
“ [eiser] : [eiser] zou nadenken in d’r vakantie…
[eiser] wil in teams opsplitsen en [pesroon 1] als maat erbij of alleen verder met Feliz en de praktijk splitsen. Inmiddels uitgezocht dat ‘splitsen’ niet mogelijk is. [eiser] dient dan uitgekocht te worden en heeft te maken met vestigingsrestricties. Inmiddels verder besproken met brieven van beide kanten. Vervolg geven in de vergadering op 9 mei.”
2.6.
[eiser] heeft per -niet aangetekend verzonden- brief van 27 april 2016 de overige maten het volgende medegedeeld:
“Beste maten,
Zoals afgesproken heb ik goed nagedacht over mijn positie in Verloskundigen Rotterdam West.
[…]
Mijn beslissing:
Na veel nadenken, piekeren en gevoelens heb ik mijn beslissing genomen. Ik zeg de maatschap op met in achtneming van de opzegtermijn van 6 maanden en zal mijn praktijkdeel meenemen, want ik wil doorgaan als verloskundige in een combinatie van verloskunde en kraamzorg zoals het past bij mijn visie.
Dit betekent een kleinere praktijk met minder verloskundigen en kraamzorg. Hoe we het gaan aanpakken moeten we natuurlijk nog bespreken. […]”
2.7.
In de notulen van de maatschapsvergadering van 9 mei 2016 staat onder meer:
“Toekomst van de praktijk: splitsen is geen optie. [eiser] denkt na over een andere oplossing en bespreekt het met [pesroon 1] .”
2.8.
In de notulen van de maatschapsvergadering van 3 juni 2016 staat onder meer:
“Toekomst praktijk: [pesroon 1] wil niet komen waarnemen, gaat starten in eigen praktijk. [eiser] blijft. [eiser] heeft geen aandeel in kraambureau meer. Nu eerst richten op manager, later teams onderzoeken.
2.9.
[pesroon 1] is op enig moment een eigen verloskundige praktijk begonnen, gelegen op circa 600 meter afstand van de hoofdvestiging van de maatschap.
2.10.
In de notulen van de maatschapsvergadering van 16 september 2016 staat onder meer:
“ [eiser] wil nog steeds uit de maatschap en bij [pesroon 1] vestigen en klanten meenemen. Wil ook in Rotterdam West gevestigd blijven. Volgens gezamenlijke afspraken in het maatschapscontract kan dit niet.
Voorstel: bemiddelaar [eiser] benadert een onafhankelijke mediation figuur die zich ons uit deze onverkwikkelijke situatie moet leiden.”
2.11.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 1 augustus 2017 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de overige maten met als vordering, kort gezegd, ontbinding van de maatschap (primair) wegens gewichtige redenen (kenmerk C/1O/533342 / HA ZA 17/805). In die procedure staat een comparitie van partijen gepland op 19 april 2018.
2.12.
[gedaagde] heeft de maatschap opgezegd per aangetekende brief van 9 augustus 2017.
2.13.
De overige maten, waaronder ook [gedaagde] , hebben [eiser] bij brief van 23 augustus 2017 (waarin [gedaagde] wordt aangeduid als “ [gedaagde] ”) medegedeeld:
“De afgelopen periode is er veel gebeurd in de maatschap. Met name nadat jij hebt besloten de procedure door te zetten en de dagvaarding te laten betekenen. Wij zijn daar erg van geschrokken. Wij zijn teleurgesteld dat je ons aanbod om tot een oplossing te komen door een gesprek naast je neer hebt gelegd en daarna zelfs je eisen hebt vermeerderd.
Daarnaast is er ook in de privésfeer veel gebeurd, dat is jou bekend.
Als gevolg van het een en ander heeft Suze gepolst of er de mogelijkheid was haar aandeel te verkopen Daarnaast heeft [gedaagde] vanuit haar schrikreactie besloten de maatschap op te zeggen en heeft zij haar aandeel te koop aangeboden.
[gedaagde] trekt hierbij definitief haar aanbod in. Zij wil niet langer haar aandeel verkopen. Ook Suze heeft besloten haar aandeel niet meer te koop aan te bieden.
Nu [gedaagde] heeft opgezegd eindigt de maatschap met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden per 9 februari 2018. Dat volgt uit artikel 18 van onze maatschapsovereenkomst in samenhang met artikel 3 lid 2 daarvan.
Na ampel overleg hebben wij voorts besloten dat wij ondanks de overhaaste door de dagvaarding ingegeven opzegging van de maatschap door [gedaagde] , toch met elkaar door willen in een voortzetting van de maatschap. Wij hebben allen besloten ons aandeel in de praktijk voort te zetten. Wij nodigen jou uit hetzelfde te doen.
De nieuwe maatschapsovereenkomst zal door mr. Van Driel in concept worden opgesteld. Gelet op de discussie die er nu is hebben wij wel afgesproken dat het concurrentiebeding en de bepaling over de voortzetting van de maatschap in de nieuwe overeenkomst opnieuw zal worden opgeschreven, zodat de tekst van de overeenkomst voortaan beter aansluit bij wat wij met elkaar hebben afgesproken. Gelet op de inhoud van de dagvaarding leg jij de overeenkomst immers heel anders uit dan wij. Hopelijk zijn de vragen die jij nu hebt voorgelegd aan de rechter in de toekomst te voorkomen door een duidelijkere schriftelijke overeenkomst. Wij vinden dat van groot belang voor de maatschap.
Uit de dagvaarding en de vermeerdering van eis krijgen wij de indruk dat jij al hebt besloten je aandeel in de praktijk niet voort te zetten en de maatschap te verlaten. Daarom berichten wij je ook vast als volgt.
Wij zetten de praktijk zoals omschreven in de maatschapsovereenkomst voort. Nu wij dat doen volgt uit artikel 20 van onze overeenkomst dat jij verplicht bent je aandeel in de praktijk te koop aan te bieden als jij de praktijk bedoeld in de overeenkomst niet voortzet. Dit aanbod moet met een aangetekend schrijven binnen een maand na beëindiging van de maatschap door jou worden gedaan. De beëindiging van de maatschap, de opzegbrief van
[gedaagde] , dateert van 9 augustus 2017. Wij vragen je daarom uiterlijk op 9 september 2017 je keuze middels een aangetekend schrijven aan ons bekend te maken. Indien je meer tijd nodig hebt bijvoorbeeld om met je advocaat te overleggen dan zijn wij op jouw verzoek bereid na te denken over een langere termijn. Doch niet langer dan tot een maand na heden.
We berichten je voorts dat indien wij jouw aanbod aanvaarden je jezelf verbonden hebt je te houden aan het concurrentiebeding in lid 4 van artikel 20 van de maatschapsovereenkomst. Wij zullen je daar aan houden. Met name nu jij hebt aangegeven een verloskundigenpraktijk uit te willen oefenen in het bedrijf van je zus [pesroon 1] , dat 600 meter van ons bedrijf is gevestigd. Ook blijkt uit jouw stellingen dat jij je zult richten op dezelfde doelgroep als onze maatschap. Dit is voor ons naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Met name gelet op jouw aantrekkingskracht voor klanten in onze doelgroep. De belangen van onze maatschap die tot je uittreedt ook jouw belangen zijn, zijn ermee gediend dat wij je aan het concurrentiebeding houden.
Indien je besluit je aandeel in de praktijk niet voort te zetten en de maatschap dus te verlaten ben je verplicht je aandeel te koop aan te bieden. Indien je dat nalaat zullen wij genoodzaakt zijn dat aanbod, althans de aankoop van, jouw maatschapsdeel via de rechter te bewerkstelligen. Dat geldt ook voor de handhaving van het concurrentiebeding indien jij je daar niet aan houdt.
Uiteraard hopen wij dat dat niet nodig zal zijn. Wij streven naar een zo spoedig mogelijke afwikkeling van deze kwestie, in ieders belang."

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de overige maten te veroordelen tot verdeling van de gemeenschap van de per 10 februari
2018 ontbonden maatschap, inhoudende dat gedaagden worden bevolen om per de
ontbindingsdatum van 10 februari 2018 ten overstaan van een door de voorzieningenrechter te benoemen curator uit het arrondissement Rotterdam, althans een door de voorzieningenrechter te benoemen notaris althans een door de voorzieningenrechter te benoemen vereffenaar verbonden aan de NOVEX althans een door de voorzieningenrechter te benoemen onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW de gemeenschap te verdelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de overige maten met de tijdige en/of volledige nakoming daarvan in gebreke blijven;
2. de werking van maatschapsovereenkomst, althans van artikel 20 van de maatschapsovereenkomst te schorsen totdat er onherroepelijk op de vorderingen van [eiser] in de bodemprocedure is beslist;
3. de overige maten hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen
binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening
niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de nakoming met een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening plaatsvindt, met een bedrag van € 199,- en de eventuele verdere executiekosten.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
3.2.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in de bodemprocedure door [eiser] heeft [gedaagde] , ter ‘uitstoting’ van [eiser] , de maatschapsovereenkomst met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van zes maanden onvoorwaardelijk opgezegd tegen 9 februari 2018. [eiser] zal niet worden ingeroosterd vanaf deze datum en dan geniet zij geen inkomsten meer. De overige maten menen dat zij [eiser] tot vertrek kunnen dwingen om zonder [eiser] de praktijk te kunnen voortzetten, waarbij [eiser] dan verplicht zou zijn om haar aandeel in de praktijk aan de overige maten te koop aan te bieden en tevens om zich vervolgens gedurende tien jaar binnen een straal van vijf kilometer van de praktijk (en de dependance van de praktijk) van enige vorm van concurrentie te onthouden.
[eiser] stelt zich daarentegen op het standpunt dat de maatschap na beëindiging verdeeld en vereffend dient te worden. Deze verplichting van partijen vloeit voort uit de wet en ook uit de verankering van dit wettelijke uitgangspunt in de geldende maatschapsovereenkomst. Partijen kunnen aansluitend vrijelijk over hun aandeel in de gemeenschap van de ontbonden maatschap beschikken, zonder aanbiedingsplicht en zonder concurrentiebeding.
Het levert misbruik van recht ex art. 3:13 BW op als [eiser] uit de maatschap zou worden gestoten op de door de overige maten gewenste wijze althans is dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. [eiser] is de langst zittende maat. Consequentie van deze uitstoting zou zijn dat zij zich vervolgens gedurende tien jaar in een straal van vijf kilometer van de praktijk en de dependance van enige vorm van concurrentie moet onthouden, terwijl verloskunde per definitie wijk- c.q. locatiegebonden is. De doelgroep van [eiser] bestaat voor een groot deel uit zwangeren van Turkse en Marokkaanse afkomst, en deze doelgroep is sterk vertegenwoordigd onder de bewoners van de wijk waar de
praktijk is gevestigd. De doelgroep van de overige maten is daarentegen heterogeen.
3.3.
De overige maten voeren verweer in conventie en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
In reconventie vorderen de overige maten, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [eiser] te veroordelen tot nakoming van artikel 20 van de maatschapsovereenkomst door een binnen 14 dagen na de uitspraak van het vonnis van de voorzieningenrechter middels aangetekend schrijven haar aandeel in de praktijk te koop aan te bieden tegen een koopsom te bepalen met inachtneming van de geldende KNOV normen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- te vermeerderen met een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [eiser] verzuimt aan de veroordeling te voldoen, althans een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
B. [eiser] te veroordelen zich, tot in een bodemprocedure anders is beslist, te houden aan het
concurrentiebeding genoemd in artikel 20 lid 4 van de maatschapsovereenkomst nadat de overige maten het aanbod genoemd in deze vordering in reconventie onder A hebben aanvaard, inhoudende dat [eiser] te rekenen vanaf 10 februari 2017 gedurende 10 jaar niet als verloskundige gevestigd mag zijn of als zodanig praktijk mag uitoefenen in een straal van vijf kilometer met als middelpunten het bedrijfsadres aan de Heemraadsingel 152 te (3021 DK) Rotterdam en het bedrijfsadres te [woonplaats] , noch direct of indirect bij de uitoefening van een zodanig praktijk betrokken mag zijn in voornoemde periode, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- vermeerderd met een dwangsom van
€ 500,- per dag dat zij handelt in strijd met dit beding, althans een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
C. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure in reconventie.
De overige maten stellen daartoe het volgende.
3.5.
[eiser] legt de maatschapsovereenkomst verkeerd uit. De maatschapsovereenkomst bepaalt niet dat het vertrek van één der maten, in een geval als hier aan de orde, tot ontbinding en vereffening van de maatschap noopt. De maatschapsovereenkomst houdt in dat de vertrekkende maat alsdan is gehouden om haar klanten-/patiëntenbestand te koop aan te bieden aan de overige, niet vertrekkende maten. Het staat die maten dan vrij om, in dit geval na het opstellen en sluiten van een nieuwe maatschapsovereenkomst, de onderneming van de maatschap –de verloskundige praktijk Verloskundigen Rotterdam West c.a.- voort te zetten, De vertrekkende maat, [eiser] , is alsdan gehouden tot nakoming van het concurrentiebeding.
3.6.
[eiser] voert verweer in reconventie en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de stellingen van [eiser] . [eiser] dreigt vanaf 10 februari 2018 geen inkomsten meer te hebben omdat de overige maten haar vanaf die tijd niet meer willen inroosteren voor het werk.
in conventie en in reconventie voorts
4.2.
Beide partijen gaan er van uit dat aan de - door het geschil met [eiser] ingegeven - opzegging door [gedaagde] de consequenties zijn verbonden die de wet en/of de maatschapsovereenkomst verbinden aan het vertrek van een maat uit de maatschap, zij het dat partijen verdeeld houdt wat die consequenties zijn. [gedaagde] blijkt echter uiteindelijk toch niet te willen en zullen vertrekken uit de maatschap, of althans keert [gedaagde] daarin weer terug, met de instemming van, in ieder geval, de overige maten. Naast de opzegging door [gedaagde] speelt ook de opzegging door [eiser] , per brief van 27 april 2016 (zie 2.6). Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat die eigen opzegging niet rechtsgeldig is, omdat de desbetreffende brief niet aangetekend verstuurd is, zoals artikel 3 lid 3 van de maatschapsovereenkomst vereist.
4.3.
Voordat nader op dit punt wordt ingegaan dient te worden bezien wat de consequenties zijn van een opzegging door één der maten: [eiser] acht zich alsdan vrij om te vertrekken, onder medeneming van haar eigen patiënten/cliënten en zonder nog gebonden te zijn aan het concurrentiebeding, omdat dan de maatschap ophoudt te bestaan. De overige maten nemen het tegenovergestelde standpunt in. Zij menen dat de maatschap door hen kan worden voortgezet en dat [eiser] , vanwege haar vertrek, haar patiënten-/cliëntenbestand te koop moet aanbieden aan de maten die ervoor kiezen de maatschap voort te zetten; de overige maten achten [eiser] alsdan nog wél gebonden aan het concurrentiebeding.
4.4.
[eiser] stelt, met een beroep op de wet en het bepaalde in de maatschapsovereenkomst, dat zij haar patiënten/ cliënten mag meenemen en ook niet gebonden is aan het concurrentiebeding; zij leidt dat af uit in het bijzonder artikel 19 van de maatschapsovereenkomst alsmede uit de wijze waarop tot dusver met vertrekkende maten is omgegaan. De overige maten bepleiten dat uit (met name) artikel 20 van de maatschapsovereenkomst het tegendeel volgt en dat dit artikel 20 prevaleert boven de wet, die volgens de overige maten slechts van regelend recht is.
4.5.
Ingevolge art. 7A:1683 lid 3 BW wordt een maatschap ontbonden in geval van opzegging door één van de maten. Art. 7A:1683 lid 3 BW is slechts van regelend recht. Het staat partijen bij een maatschapsovereenkomst vrij om overeen te komen dat vertrek van een maat niet tot ontbinding van de maatschap leidt (vgl.
Asser 7-VII Maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap 8e druk, 2017,onder nr. 203).
4.6.
Beoordeeld moet derhalve worden of de maatschapsovereenkomst voorziet in een van de wet afwijkende regeling van de gevolgen van opzegging door één der maten. Partijen verschillen hieromtrent van mening. Partijen leggen de regeling in de maatschapsovereenkomst van de gevolgen van opzegging door één der maten verschillend uit. Het toetsingskader is alsdan het volgende.
4.7.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit één en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt de tekst van de maatschapsovereenkomst, samengevat, het volgende in:
- de maatschap kan worden opgezegd (art.3) of ontbonden (art. 17)
- bij opzegging door één der maten eindigt de maatschap (art. 18)
- als de maatschap eindigt dient er ontbonden en vereffend te worden (art. 19)
- als de maatschap eindigt
anders dan door overlijden van één der maten, zetten, ingeval van opzegging door één der maten, de overige maten de maatschap voort en dient de opzeggende maat haar aandeel te koop aan te bieden aan de overige maten. En dan geldt er een concurrentiebeding voor de vertrekkende maat (art. 20).
4.9.
Het standpunt van [eiser] komt er op neer dat zij zich beroept op artikel 19 zonder dat wat er in artikel 20 staat van belang is. Een clausule dient echter niet op zich, maar in het kader van de gehele overeenkomst te worden beoordeeld (HR 18 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4691). In die onderlinge samenhang bezien dient er voorshands van uitgegaan te worden dat artikel 20 de regeling inhoudt voor de situatie van opzegging door een maat die wil vertrekken, in het geval de anderen, die niet opgezegd hebben, de maatschap willen voortzetten.
4.10.
Dit oordeel vindt bevestiging in de wijze waarop in de maatschap in het verleden is gehandeld. Ter zitting is gebleken dat in het verleden 7 maal een maat is vertrokken en dat in al die gevallen de vertrekkende maat heeft en de blijvende maten hebben gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de maatschapsovereenkomst.
4.11.
Bovendien ligt de betekenis die de overige maten geven aan het hieromtrent bepaalde in de maatschapsovereenkomst meer voor de hand dan de betekenis die [eiser] daaraan geeft (HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835). Het zou leiden tot kapitaalvernietiging als, na opzegging door één der maten, de maatschap niet voortgezet zou mogen worden door de andere maten. Het is ook bepaald niet ongebruikelijk om in een overeenkomst van maatschap of vennootschap onder firma een regeling op te nemen die inhoudt dat de overige maten/ vennoten de onderneming tegen een uitkoopvergoeding voort zullen zetten na opzegging door de maat/ vennoot die wil vertrekken om elders te gaan werken.
4.12.
In dit geval doet zich echter de bijzonderheid voor dat [eiser] niet conform de in de overeenkomst voorgeschreven vormvoorschriften heeft opgezegd. Mede gelet op de zwaarwegende belangen van alle maten en de gevolgen van de opzegging ligt het niet voor de hand om, zoals de andere maten verdedigen, dit vormvoorschrift als onbelangrijk te beschouwen en het niet naleven daarvan daarom irrelevant te achten. Dat geldt te meer nu alle maten na de opzegging in april 2017 gedurende ruim anderhalf jaar hebben gehandeld alsof er niet was opgezegd en de maatschap hebben voortgezet. Naar voorshands oordeel heeft de onder 2.6 bedoelde brief van [eiser] d.d. 27 april 2016 dan ook niet te gelden als een geldige opzegging in de zin van de maatschapsovereenkomst en is deze dus zonder effect.
4.13.
De opzegging van [gedaagde] bij brief van 9 augustus 2017 heeft daarentegen wel op de in de maatschapsovereenkomst voorgeschreven wijze plaatsgevonden en deze is ook, blijkens de onder 2.13 geciteerde brief van 23 augustus 2017, opgevat en aanvaard als een opzegging waaraan rechtsgevolg toekomt. Dat, inmiddels, [gedaagde] wellicht spijt heeft van die opzegging doet daaraan niet af, nu de opzegging aanvaard is door de andere maten en ter zitting is gebleken dat [eiser] niet heeft ingestemd met een intrekking van die opzegging.
4.14.
De overige maten menen dat het aan die opzegging toe te kennen rechtsgevolg dan het in art. 20 bedoelde gevolg zou moeten zijn, en wel jegens [eiser] .
Zij miskennen daarbij echter dat de aanbiedingsplicht van art. 20 lid 1 ondubbelzinnig ziet op degene het haar toekomende aandeel in de praktijk niet voortzet, met andere woorden degene die heeft opgezegd. Het concurrentiebeding van art. 20 lid 4 slaat terug op diezelfde vertrekkende maat. Dat is dus, in dit geval, niet [eiser] (maar [gedaagde] ).
Dat [eiser] inmiddels/nog steeds wel wil vertrekken kan niet gelijkgesteld worden met een opzegging, nu de overeenkomst daarvoor geen basis biedt en duidelijk is dat [eiser] de gevolgen die de overeenkomst aan opzegging verbindt niet accepteert.
Voor deze situatie bevat de maatschapsovereenkomst geen specifieke voorziening; er is geen andere uitstotingsclausule dan art. 17 onder d, dat voorziet in ontbinding wegens gewichtige redenen. Die bepaling kan hier niet toegepast worden. Geen van partijen verzoekt daarom en dit is –nadat partijen de het arbitraal beding buiten werking hebben gesteld- de inzet van de bodemprocedure onder (zie 2.11 ).
4.15.
Het voorgaande betekent, dat naar voorshands oordeel de maatschap weliswaar tot een einde is gekomen, maar de overige maten niet van [eiser] kunnen vergen dat zij haar aandeel conform art. 20 lid 1 aanbiedt en evenmin dat zij zich houdt aan het concurrentiebeding uit art. 20 lid 4. Dat zou er immers op neer komen dat zij de regeling omtrent de ontbinding zouden kunnen omzeilen door de maatschapsovereenkomst te doen opzeggen door een van de voortzettende maten, waardoor er geen gewichtige, door de rechter te toetsen, redenen meer vereist zijn voor uitstoting.
Tegen die achtergrond komen vordering A en B in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking.
4.16.
Deelvordering I (het bewerkstelligen van ontbinding van de maatschap) in conventie is niet toewijsbaar omdat deze vordering het karakter van een voorlopige voorziening verre te buiten gaat. Tussen partijen is, als gezegd, daarover al een bodemprocedure aanhangig en in . die procedure zal binnen afzienbare tijd een comparitie van partijen plaats vinden. Het zou prematuur zijn om op de beslissing in die procedure vooruit te lopen door nu al een voorziening te treffen die de zeer verstrekkende maatregel van ontbinding van de maatschap inhoudt. Dat zou geen voorlopige ordemaatregel meer zijn.
4.17.
De tweede vordering in conventie, die wel een voorlopige ordemaatregel inhoudt, zal gelet op het voorgaande worden toegewezen als na te melden ten aanzien van de aanbiedingsplicht (art. 20 lid 1).
Zij wordt deels afgewezen ten aanzien van het concurrentiebeding (art. 20 lid 4) op grond van een belangenafweging.
De voorzieningenrechter acht een reëel risico aanwezig dat [eiser] zich zal aansluiten bij de praktijk van haar zuster [pesroon 1] en samen met haar de onderneming, te drijven door de door de overige maten nieuw op te richten maatschap, ernstige concurrentie aan zal doen en daarmee schade zal berokkenen. Dat heeft [eiser] als intentie geuit en volgens de onderbouwde stellingen van de overige maten verijst zij nu al zo nu en dan klanten naar haar zusters praktijk. Daartegenover staat, dat [eiser] door de weigering haar nog in te delen voor werkzaamheden wegens het einde van de maatschap in feite vanaf 10 februari 2018 brodeloos is. Mede tegen die achtergrond is een schorsing van de te verbeuren dwangsommen tot de comparitie redelijk.
Uiteraard staat het partijen vrij tot die tijd een andere oplossing te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van een tijdelijke voortzetting van de huidige situatie, die weliswaar moeilijk, maar niet zo onhoudbaar of vijandig is dat dit onmogelijk voorkomt. Dat zou, gelet op de betrokken belangen, de voorkeur verdienen. Ter comparitie kan de situatie, aan de hand van de stand van zaken op dat moment, dan nader bezien worden.
4.18.
De proceskosten in conventie zullen worden gecompenseerd, nu partijen over en weer in het ongelijk zullen worden gesteld. In reconventie zullen de overige maten als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Deze kosten worden begroot op € 408,- aan salaris advocaat in reconventie (helft standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven, nu het verweer in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst art. 20 lid 1 van de maatschapsovereenkomst tot één week nadat de rechtbank heeft beslist in de bodemprocedure, in die zin dat [eiser] tot dat moment niet haar aandeel aan de overige maten behoeft aan te bieden;
5.2.
schorst art. 20 lid 4 van de maatschapsovereenkomst tot en met 19 april 2018 in die zin dat [eiser] gedurende die periode geen dwangsommen als in dat artikellid bedoelt verbeurt door praktijkuitoefening binnen een straal van 5 km van de vestigingen van de maatschap aan de [adres] en in [woonplaats] , beide te Rotterdam;
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5.
verklaart het vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af;
5.7.
veroordeelt de overige maten in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 408,-;
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2018.
2517/106