ECLI:NL:RBROT:2018:6652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
10/700582-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van kogelpatronen en bewezenverklaring van woninginbraak met geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van kogelpatronen en woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van kogelpatronen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze munitie in zijn slaapkamer. De kogelpatronen waren aangetroffen in een sok onder de bank, wat de zichtbaarheid voor de verdachte bemoeilijkte. Bovendien woonde de verdachte samen met twee anderen, waardoor niet kon worden uitgesloten dat een ander de munitie daar had geplaatst zonder zijn medeweten.

Wat betreft de woninginbraak op 31 maart 2017, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de woning van het slachtoffer heeft binnengebroken. De rechtbank baseerde zich op camerabeelden waarop de verdachte herkenbaar was, en de herkenning door een verbalisant werd als betrouwbaar beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich toegang had verschaft tot de woning door de voordeur open te breken en dat hij samen met zijn mededaders meerdere waardevolle goederen had weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen valse geld aan het verkeer wordt onttrokken, ondanks de vrijspraak voor de feiten waarop dit geld betrekking had.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/700582-16
Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het voorhanden hebben van munitie op 19 oktober 2016 bewezen, aangezien op deze datum een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte en er daarbij twee kogelpatronen zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte.
4.2.2.
Beoordeling
Het voorhanden hebben van munitie veronderstelt een drietal factoren. De munitie moet zich in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte bevinden, de verdachte moet zich bewust zijn van de aanwezigheid van de munitie en er moet een zeker machtsrelatie bestaan tussen de verdachte en het vuurwapen.
De kogelpatronen zijn aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte. Daarmee heeft de verdachte de munitie onder zich gehad en is voldaan aan het nabijheidsvereiste. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat aan de hand van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van de kogelpatronen en dat er een zekere machtsrelatie bestond tussen hem en deze kogelpatronen. De kogelpatronen zijn immers aangetroffen in een sok onder de bank in de slaapkamer en waren daarmee voor de verdachte niet direct zichtbaar. Bovendien bewoonde de verdachte de woning met twee andere personen, zodat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte de munitie zonder zijn medeweten onder de bank had neergelegd. Daar komt bij dat de munitie ook niet is onderzocht op DNA- of dactyloscopische sporen, zodat evenmin aan de hand daarvan enige wetenschap of machtsrelatie ten aanzien van de munitie kan worden vastgesteld. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte de munitie voorhanden heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook van dit feit vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de woninginbraak heeft gepleegd. De herkenning van de verdachte op de camerabeelden moet worden uitgesloten van het bewijs nu deze niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. In dat geval blijft over dat de telefoon van de verdachte is aangestraald op zendmasten in de omgeving van de [adres] . Dit vormt echter onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraak, omdat de desbetreffende zendmast niet in de directe omgeving van de woning stond.
4.3.2.
Beoordeling
Op 31 maart 2017 is ingebroken in de woning van [naam slachtoffer] aan de [adres delict] in Rotterdam door het openbreken van de voordeur. Er zijn verscheidene sieraden, geldbedragen, een sporttas en een creditcard weggenomen.
In de entree en de liften van het gebouw waarin de woning gelegen is, hingen beveiligingscamera’s. Op de door deze camera’s gemaakte beelden zijn op 31 maart 2017 tussen 15:07 uur en 16:01 uur drie personen te zien die meermalen de lift in- en uitstappen en door het gebouw lopen. Eén van deze drie personen draagt op het moment dat hij in de lift staat en het gebouw verlaat, de weggenomen sporttas. Beelden van de drie personen zijn verspreid binnen de politie, en daarop is de persoon die de sporttas draagt door verbalisant [naam verbalisant] herkend als de verdachte.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat voor de betrouwbaarheid van een herkenning onder meer de kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de dader op de beelden van groot belang is. Daarnaast is van belang in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en dader elkaar eerder hebben getroffen en of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de herkenning door verbalisant [naam verbalisant] betrouwbaar is en dat deze herkenning voor het bewijs kan worden gebruikt. De beelden hebben een adequate resolutie en zijn van dusdanige kwaliteit dat daarop een goede en objectief te waarderen herkenning kan worden gegrond. Daarnaast is de persoon die is herkend in zijn geheel in beeld, waarbij de contouren van zijn gezicht goed zichtbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat van deze persoon een betrouwbare herkenning kan worden gedaan wanneer degene die hem herkent vaker met hem contact heeft gehad.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat [naam verbalisant] de verdachte herkende omdat hij tijdens zijn werkzaamheden in het basisteam Delfshaven meermalen persoonlijk contact heeft gehad met de verdachte. Bovendien werd er in briefings regelmatig aandacht gevraagd voor de verdachte.
Op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 31 maart 2017 samen met twee anderen heeft ingebroken in de woning aan de [adres delict] in Rotterdam.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
uit de woning aan de [adres delict] ,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
meerdere sieraden en USD 400,00 en ponden en dirhams ter waarde van
100,00 euro en een sporttas en een creditcard van de PNC bank, toebehorende aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededaders, zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf
hadden verschaftdoor het
forceren en/of afbreken van de voordeur van genoemde woning
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen verklaarde feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met twee anderen ingebroken in een woning. Daarbij zijn zij op brute wijze te werk gegaan: de voordeur van de woning was over de gehele lengte doormidden gebroken en de woning was geheel overhoop gehaald. Daarnaast is uit het dossier af te leiden dat de verdachte en/of zijn mededaders twee dagen daarvoor al poolshoogte hadden genomen bij de woning door meerdere keren aan te bellen via de intercom. De rechtbank concludeert hieruit dat zij op basis van een vooropgezet plan hebben gehandeld.
Met dit handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarbij heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat slachtoffers in hun eigen woning zouden moeten hebben. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans niet alleen financiële schade, maar ook veel hinder en overlast voor de gedupeerden. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar heeft slechts gehandeld uit eigen financieel gewin.
In het nadeel van de verdachte weegt voorts nog mee dat het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juli 2018 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit dit uittreksel blijkt daarnaast dat de verdachte op 14 september 2017 is veroordeeld voor een andersoortig strafbaar feit.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is. Ondanks dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen acht, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken en een lagere straf op te leggen.

8.In beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte is vals geld in beslag genomen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit valse geld dient te worden onttrokken aan het verkeer. Weliswaar wordt de verdachte vrijgesproken van het feit waarop het in beslag genomen valse geld betrekking heeft, maar hij wordt veroordeeld voor een ander strafbaar feit en dit geld is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het valse geld zal daarom onttrokken worden aan het verkeer op grond van artikel 36b lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: het onder 1 en 2 genoemde valse geld.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 augustus 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
20 althans één of meer bankbiljetten van 100 euro, dat/die hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst en/of
waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving(en) bekend was
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen
uitgeven, in voorraad heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Rotterdam
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Catgorie III van de Wet wapens en
munitie, te weten 2 kogelpatronen van het kaliber .357 (merk Federal), zijnde
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 31 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
uit de woning aan de [adres delict] ,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
meerdere sieraden en/of USD 400,00 en/of ponden en dirhams ter waarde van
100,00 euro en/of een sporttas en/of een creditcard van de PNC bank, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn
mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf en/of die weg te nemen goederen en/of
dat weg te nemen geld onder hun/zijn bereik had(den) gebracht door het
forceren en/of afbreken van de voordeur van genoemde woning.