ECLI:NL:RBROT:2018:6672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
10/661065-15 en 10/136917-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor auto-inbraak en diefstallen uit auto’s met ISD-maatregel

Op 26 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van auto-inbraak en meerdere diefstallen uit auto’s. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Orduseven-Semerci. De officier van justitie, mr. M.L. Goudzwaard, eiste een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en vroeg om een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vijf diefstallen uit auto’s, waarbij in één geval ook sprake was van braak. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een langdurige verslavingsproblematiek had en dat eerdere straffen niet hadden geleid tot gedragsverandering. De reclassering adviseerde om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, gezien het hoge recidiverisico. De rechtbank volgde dit advies en legde de maximale termijn van twee jaar op, met als doel de verdachte te helpen zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en de samenleving te beschermen tegen zijn criminele gedrag. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden afgewezen, omdat de ISD-maatregel als effectiever werd beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de bewezen feiten ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers, die materiële schade en gevoelens van onveiligheid hadden ervaren. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een strenge aanpak van recidivisten met verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/045101-18
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/661065-15 en 10/136917-15
Datum uitspraak: 26 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. H. Orduseven-Semerci, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
in de zaak met parketnummer 10/045101-18
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • oplegging aan de verdachte van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren;

in de zaak met parketnummer 10/661065-15

- tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen;

in de zaak met parketnummer 10/136917-15

- tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

4.Bewijs

4.1.
Bewijsverweer
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. De verdachte ontkent dat hij degene is die de ten laste gelegde diefstallen uit auto’s heeft begaan en er is geen ander bewijs op basis waarvan dat kan worden vastgesteld. Er is slechts één getuige van de diefstallen. De verklaring van deze getuige is onvoldoende. Het signalement dat zij heeft gegeven van de man die zij in een aantal van deze auto’s heeft zien gaan en op een fiets heeft zien wegrijden, is erg algemeen. Ook was het toen donker. Volgens de getuige zou de man ook een big shopper tas bij zich hebben gehad maar er is geen bewijs dat de verdachte die in zijn bezit had. Bij zijn aanhouding is er alleen in zijn buurt een big shopper tas aangetroffen. Verder is er geen bewijs dat er bij de onder 1 ten laste gelegde diefstal sprake was van braak.
Beoordeling verweer
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
Op 5 maart 2018 tussen ongeveer 1:51 uur en 2:15 uur zag getuige A.M. [naam getuige] vanuit het slaapkamerraam van haar woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam dat een voor haar onbekende man bij twee auto’s van haar buren het portier opende, de auto’s binnenging en daarna de kofferbak opende. Zij zag ook dat de man bij de eerste auto, een zwarte Volkswagen, een witte big shopper tas uit de kofferbak pakte en die meenam. Zij zag dat de man vervolgens zijn fiets pakte en lopend met de fiets en met de witte big shopper tas in de hand in de richting van de [adres delict 2] ging. Enige tijd later zag zij de man op de fiets rijden en zag zij dat hij al fietsend aan de portieren van geparkeerde auto’s voelde. Vervolgens reed hij weer in de richting van de [adres delict 2] . Zij heeft daarna de politie gebeld en hiervan melding gedaan. Daarbij heeft zij het volgende signalement doorgegeven: man, blank, lang postuur, zwarte trainingsbroek, muts op, donker jack en rijdend op een fiets met een witte big shopper tas.
De politieambtenaren [naam agent 1] en [naam agent 2] , die naar aanleiding van deze melding ter plaatse een onderzoek instelden, zagen omstreeks 02:54 uur op de [adres delict 2] een man met een witte big shopper tas fietsen die volledig aan het door de getuige opgegeven signalement voldeed. Vervolgens zagen zij dat de man zijn tempo flink versnelde en hard van hen wegfietste, het [adres delict 3] in. Omstreeks 2:59 uur trof politieambtenaar [naam agent 3] de verdachte aan in een achterpad van het [adres delict 3] . De verdachte stond op dat moment bij een fiets. Op het achterpad op 20 à 30 meter afstand van de verdachte lagen op de grond verschillende goederen, waaronder een kapot gescheurde witte big shopper tas. Al deze goederen bleken eerder die nacht (of de avond daarvoor) te zijn gestolen uit vijf in de omgeving geparkeerd staande auto’s (de in de tenlastelegging vermelde auto’s), waaronder de twee door de getuige [naam getuige] genoemde auto’s. Voorts zijn ter plaatse een zwart jack en een muts aangetroffen. De verdachte is door de politieambtenaren [naam agent 1] en [naam agent 2] herkend als de man die zij met een witte big shopper tas over de [adres delict 2] in de richting van het [adres delict 3] hebben zien fietsen.
Op grond van een en ander wordt bewezen geacht dat de verdachte de dader is van de tenlastegelegde diefstallen.
De verdachte heeft verklaard dat hij niets met de diefstallen te maken heeft gehad en dat hij slechts langs de tas en gestolen goederen die op de grond lagen, is gefietst op het moment dat hij onderweg was naar zijn dealer. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank heeft geen enkele reden om eraan te twijfelen dat de verdachte de man is geweest die volgens getuige [naam getuige] de witte big shopper tas uit een van de auto’s heeft gepakt en die langs reed toen de politie ter plaatse was. De verklaring van de verdachte dat hij slechts langs de tas is gefietst verdraagt zich daar niet mee. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstal wordt ook de braak wettig en overtuigend bewezen geacht op grond van de verklaring van aangeefster dat zij haar auto op 4 maart 2018 volledig had afgesloten en dat zij in de morgen van 5 maart 2018 constateerde dat haar auto niet meer op slot was en dat het slot niet meer werkte. De rechtbank ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen.
4.2.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode van 4 maart 2018 tot en met 5 maart 2018 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de [adres delict 4] staande personenauto (Citroën C3 met kenteken [kenteken 1] )
heeft weggenomen
een TomTom, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
2
hij in de periode van 4 maart 2018 tot en met 5 maart 2018 te Rotterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit:
- een aan de [adres delict 2] staande personenauto (Fiat Panda met kenteken [kenteken 2] )
heeft weggenomeneen TOMTOM, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ,
en
- een aan de [adres delict 5] staande personenauto (Peugeot 307 met kenteken [kenteken 3] ) heeft weggenomen een zonnebril (van het merk RayBan), toebehorende aan [naam slachtoffer 3] ,
en
- een aan de [adres delict 1] staande personenauto (Peugeot 108 met kenteken [kenteken 4] ) heeft weggenomen een zonnebril (van het merk RayBan) en een vaas (in cadeau-verpakking), toebehorende aan [naam slachtoffer 4]
en
- een aan de [adres delict 1] staande personenauto (Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 5] ) heeft weggenomen een toilettas met toiletspullen en armband, toebehorende aan [naam slachtoffer 5] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De kennelijke verschrijvingen in de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
diefstal, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf diefstallen uit auto’s, waarbij in één geval ook sprake was van braak. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten (kennelijk) uitsluitend zijn persoonlijk gewin op het oog gehad en niet stil gestaan bij de schade en andere vervelende gevolgen voor de eigenaren van de gestolen zaken. Voorstelbaar is dat de bewezenverklaarde feiten naast materiële schade ook gevoelens van onrust en onveiligheid voor de direct betrokkenen hebben veroorzaakt.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2018 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, onder andere in de afgelopen vijf jaren. De vele veroordelingen en de daarbij opgelegde straffen, waaronder voorwaardelijke straffen met een nog lopende proeftijd, hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 juni 2018. Dit rapport houdt - kort weergegeven - het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van langdurige verslavingsproblematiek. Sinds 1997 is hij verslaafd aan cocaïne en cannabis. Het middelengebruik staat in zijn leven centraal en zorgt voor een negatieve spiraal die hij tot op heden niet heeft kunnen doorbreken. Door zijn middelengebruik raakte hij tien jaar geleden zijn baan kwijt. Sindsdien heeft hij geen reguliere arbeid meer verricht. Hij heeft ook financiële problemen. Vanwege forse schulden staat hij onder bewind en ontvangt hij € 40,- per week aan leefgeld.
Ook is er een direct verband tussen de verslavingsproblematiek en het delictgedrag van de verdachte. Hij is sinds 1997 bekend bij justitie en werd voornamelijk veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten (winkeldiefstallen). Hierin is een patroon te zien; drugsgebruik en een gebrek aan financiële middelen om dit te bekostigen, zijn aanleiding voor het plegen van deze delicten. In de laatste jaren staat het middelengebruik van de verdachte op de voorgrond en in die jaren is ook een duidelijke toename te zien in het aantal vermogensdelicten waarvoor de verdachte is veroordeeld.
De verdachte heeft een procriminele houding. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. Ook is hij reeds geruime tijd bekend met het niet nakomen van afspraken bij de reclassering, behandelaren en begeleiders, waarmee hij laat zien geen constructieve keuzes te maken ten aanzien van gedragsverandering.
In de afgelopen jaren woonde de verdachte in een (z)onderdakwoning in Rotterdam Zevenkamp. Hij ontving hierbij woonbegeleiding vanuit het Leger des Heils. Deze begeleiding verliep echter moeizaam. Er was sprake van overmatig middelengebruik en de veiligheid van zijn woonbegeleider kon niet (meer) worden gewaarborgd. Daarom werd besloten de begeleiding stop te zetten. Omdat deze begeleiding een voorwaarde was om in een (z)onderdakwoning te mogen wonen, is hij recent zijn woning kwijt geraakt. Er is derhalve geen zicht op huisvesting na detentie.
Daarnaast werd de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek ambulant behandeld door Antes (voorheen Bouman GGZ), maar deze behandeling is op 16 maart 2018 stopgezet omdat hij niet op zijn afspraken verscheen. Sinds 1997 hebben meerdere klinische behandeltrajecten plaatsgevonden, echter zonder resultaat. De verdachte bleef keer op keer terugvallen in middelengebruik. Het afgelopen jaar zou hij veel uit beeld zijn geweest. Hij zou alleen medicatie (een medicijn om rustig van te worden) willen ontvangen en verder geen openheid van zaken willen geven. Sinds 2015 staat de verdachte ook onder toezicht van de reclassering, maar ook dit contact verliep niet zoals gewenst. Hij verscheen niet op meldplichtafspraken en gaf geen openheid van zaken ten aanzien van zijn middelengebruik. Ook stagneerde een verplicht gestelde dagbestedingstraject. Daarom is ook het reclasseringstoezicht stopgezet en is in augustus 2017 een advies tot tenuitvoerlegging uitgebracht in de zaak met parketnummer 10/661065-15. In februari 2018 is naar aanleiding van dit advies de gevorderde tenuitvoerlegging van de in die zaak voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen. De verdachte is hiertegen in hoger beroep gegaan.
De reclassering is van mening dat de verdachte voldoende kansen heeft gehad om mee te werken aan begeleiding en behandeling teneinde de kans op recidive terug te dringen. Hij verschijnt niet op afspraken en blijft recidiveren. Het recidiverisico is daarom onverminderd hoog. De reclassering meent dan ook dat het nogmaals inzetten van een voorwaardelijk traject niet meer aan de orde is. Een stringenter kader in de vorm van een ISD-maatregel is op zijn plaats. De verdachte kan binnen dit kader intensief en duurzaam werken aan zijn verslavingsproblematiek, met als doel om de negatieve spiraal waarin hij zich de afgelopen jaren bevindt, definitief te doorbreken. Geadviseerd wordt daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank zal dit advies van de reclassering volgen.
Aan de wettelijke eisen voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2018 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat hij zijn criminele gedrag heeft beëindigd. Er moet daarom ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Oplegging van de ISD-maatregel wordt ook nodig geacht. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient thans het belang van de samenleving voorop te staan. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd Gelet op de ernst en hardnekkigheid van de problematiek van de verdachte zal de duur van die maatregel worden vastgesteld op de maximale termijn van twee jaar. Deze termijn is noodzakelijk om de maatschappij te beveiligen en de recidive van de verdachte te beëindigen.
Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging is bepleit, wordt in dit geval niet meer passend geacht. Ook het opleggen van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm, zoals subsidiair is bepleit door de verdediging, acht de rechtbank niet meer aan de orde. Eerdere reclasseringstoezichten, ambulante behandeling en begeleiding zijn immers keer op keer niet goed verlopen.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging

In de zaak met parketnummer 10/661065-15 is de verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 maart 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
In de zaak met parketnummer 10/136917-15 is de verdachte bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 oktober 2015 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij die vonnissen opgelegde voorwaardelijke straffen omdat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd in de proeftijden van die straffen.
Nu de rechtbank aan de verdachte de ISD-maatregel zal opleggen, acht de rechtbank tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straffen niet opportuun. De vorderingen worden daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 maart 2015 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 oktober 2015 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2018 tot en met 5 maart 2018
te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit
een aan de [adres delict 4] staande personenauto (Citroën C3 met kenteken
[kenteken 1] )
een TomTom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte (telkens) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van
Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2018 tot en met 5 maart 2018
te Rotterdam, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit:
-een aan de [adres delict 2] staande personenauto (Fiat Panda met kenteken
[kenteken 2] )
een TOMTOM, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
- een aan de [adres delict 5] staande personenauto (Peugeot 307 met kenteken
[kenteken 3] ) heeft weggenomen een zonnebril (van het merk RayBan), in elk
geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
- een aan de [adres delict 1] staande personenauto (Peugeot 108 met
kenteken [kenteken 4] ) heeft weggenomen een zonnebril (van het merk
RayBan) en/of een vaas (in cadeau-verpakking), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte
en/of
- een aan de [adres delict 1] staande personenauto (Volkswagen Polo
met kenteken ( [kenteken 5] ) heeft weggenomen een toilettas met toiletspullen
en/of armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)