ECLI:NL:RBROT:2018:676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
C/10/535920 / HA ZA 17-926
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van incidentele vorderingen tot voeging in civiele procedure met betrekking tot aansprakelijkheid na ongeval

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Rotterdam op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een incident tot voeging van twee zaken. De gedaagden, HKS SCRAP METALS B.V. en HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V., hebben ieder een incidentele vordering ingediend om de onderhavige zaak te voegen met een andere aanhangige zaak, die betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex, namelijk een ongeval dat op 20 maart 2015 heeft plaatsgevonden. De eiser in de hoofdzaak heeft de incidentele vorderingen betwist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de samenhang tussen de zaken voldoende is om de voeging toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het ongelijk is gesteld en heeft hem veroordeeld in de proceskosten van zowel HKS als Havenbedrijf Amsterdam.

Daarnaast heeft Havenbedrijf Amsterdam een incidentele vordering tot vrijwaring ingediend tegen HKS, welke ook is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat er een rechtsverhouding bestaat tussen Havenbedrijf Amsterdam en HKS die een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. De beslissing over de kosten van het vrijwaringsincident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol van 28 februari 2018 verwezen voor conclusie van antwoord, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/535920 / HA ZA 17-926
Vonnis in incident van 31 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HKS SCRAP METALS B.V.,
gevestigd te ’s-Gravendeel (gemeente Binnenmaas),
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg,
3. de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] , HKS en Havenbedrijf Amsterdam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2017;
  • de bij de dagvaarding gevoegde brief van de advocaat van [eiser] van 22 september 2017;
  • de akte overlegging producties van [eiser] , met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens incidentele conclusie tot voeging van Havenbedrijf Amsterdam;
  • de akte overlegging producties bij de incidentele conclusie van Havenbedrijf Amsterdam, met producties;
  • de incidentele conclusie tot voeging van HKS;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
Primair
- verklaart voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is jegens [eiser] voor de volledige (materiele en immateriële) schade zoals deze door [eiser] als gevolg van het ongeval op 20 maart 2015 is en nog zal worden geleden, zulks nader op te maken bij staat, met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure, het (na)salaris van de advocaten daarbij inbegrepen;
Subsidiair
- verklaart voor recht dat [gedaagde 1] , Havenbedrijf Amsterdam en HKS jegens [eiser] voor het geheel, dan wel voor het aan hen toe te rekenen deel, aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden (materiele en immateriële) schade als gevolg van het ongeval op 20 maart 2015, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [gedaagde 1] , Havenbedrijf Amsterdam en HKS in de kosten van deze procedure, het (na)salaris van de advocaten daarbij inbegrepen;
Zowel primair als subsidiair
- [gedaagde 1] , Havenbedrijf Amsterdam en HKS veroordeelt tot integrale vergoeding, althans vergoeding van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, van de kosten van deskundigen als zijnde de kosten en de schade zoals geleden door [eiser] ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.

3.Het geschil in de incidenten

3.1.
Havenbedrijf Amsterdam vordert dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943, kosten rechtens.
3.2.
HKS vordert dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943.
3.3.
HKS en Havenbedrijf Amsterdam hebben ieder voor zich ter onderbouwing van hun vordering gesteld dat voornoemde zaak op hetzelfde feitencomplex betrekking heeft als de onderhavige zaak.
3.4.
[eiser] heeft deze incidentele vorderingen van HKS en Havenbedrijf Amsterdam tot voeging gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van HKS en Havenbedrijf Amsterdam in de kosten van dit incident bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis. Daartoe voert hij twee argumenten aan. Ten eerste voert hij aan dat voeging niet meer mogelijk is, nu in de oudere zaak in de hoofdzaak reeds voor antwoord is geconcludeerd. Ten tweede voert [eiser] aan dat de eisende en gedaagde partijen niet synchroon lopen in beide zaken en de vorderingen in beide zaken verschillend zijn.
3.5.
Tevens vordert Havenbedrijf Amsterdam dat haar wordt toegestaan HKS in vrijwaring op te roepen. [eiser] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze incidentele vordering.

4.De beoordeling in de incidenten tot voeging

4.1.
De bij de dagvaarding gevoegde brief van de advocaat van [eiser] van 22 september 2017 wordt door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat deze brief niet gekwalificeerd kan worden als een incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 jo. 220 lid 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
Nu zowel HKS als Havenbedrijf Amsterdam een eigen advocaat heeft en ieder van hen op de rol van 8 november 2017 een eigen incidentele conclusie tot voeging heeft genomen, is - strikt genomen - sprake van twee incidenten tot voeging.
4.3.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943 reeds een comparitie is gepland. Het door [eiser] opgeworpen verweer dat de voeging moet worden afgewezen nu in de oudere zaak reeds voor antwoord is geconcludeerd faalt. Krachtens artikel 222 lid 2 Rv is op een voegingsincident onder meer van toepassing het bepaalde in artikel 220 lid 3 Rv, dat luidt: “door de gedaagde moet de vordering worden ingesteld bij met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum”. Het tijdstip waarop in een bepaalde zaak een voegingsincident moet worden gestart hangt derhalve af van de stand van zaken in de hoofdzaak in
die zaak, derhalve niet van de stand van zaken in de hoofdzaak in een andere zaak waarmee voeging wordt gevraagd.
4.4.
In de onderhavige zaak speelt de vraag of [gedaagde 1] en/of HKS en/of Havenbedrijf Amsterdam de geleden schade aan [eiser] dienen/dient te vergoeden. In de zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943 speelt de vraag of [gedaagde 1] als werkgever van [eiser] de schade kan verhalen op HKS en/of Havenbedrijf Amsterdam. Beide zaken hebben betrekking op de uit het ongeval van 20 maart 2015 voortgevloeide schade.
Voor verknochtheid in de zin van artikel 222 Rv wordt niet de eis gesteld dat de gedingen tussen dezelfde partijen aanhangig zijn. Tevens faalt het door [eiser] opgeworpen verweer dat de voeging tot onnodige en ondoelmatige vertraging van de beide zaken zal leiden, aangezien de voeging onverlet laat dat sprake is van aparte zaken die hun eigen verloop kunnen houden. Nu de vorderingen in de hoofdzaak en in de zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943 over en weer voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex, namelijk het ongeval op 20 maart 2015, is sprake van zodanige samenhang in de zin van artikel 222 Rv dat de gevorderde voeging van de onderhavige zaak met de zaak met zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943 toewijsbaar is.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de incidentele voegingsvorderingen van HKS en Havenbedrijf Amsterdam beide moeten worden toegewezen. In deze beide incidenten heeft [eiser] te gelden als de partij die in het ongelijk is gesteld. Hij zal daarom in de proceskosten van zowel HKS als Havenbedrijf Amsterdam worden veroordeeld.

5.De beoordeling in het incident tot vrijwaring

5.1.
Het voorgaande doet niet af aan het feit dat één van de partijen tevens vrijwaring heeft gevorderd. Ingevolge artikel 210 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat de gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
5.2.
Gelet op de onweersproken stellingen van Havenbedrijf Amsterdam is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen Havenbedrijf Amsterdam en HKS die voor laatstgenoemde een verplichting tot vrijwaring meebrengt als bedoeld in artikel 210 Rv.
5.3.
De incidentele vordering tot vrijwaring zal derhalve worden toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.
5.4.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De rechtbank
in het voegingsincident
6.1.
voegt de onderhavige zaak met de zaak die bij deze rechtbank onder zaak-/rolnummer C/10/510952 / HA ZA 16-943 aanhangig is;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van HKS begroot op € 452,- en aan de kant van Havenbedrijf Amsterdam begroot op € 452,-;
in het vrijwaringsincident
6.3.
staat toe dat HKS door Havenbedrijf Amsterdam wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 28 februari 2018;
6.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident tot vrijwaring aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
6.5.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag
28 februari 2018voor conclusie van antwoord;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
901/2957/1729