ECLI:NL:RBROT:2018:6783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/545976 / JE RK 18-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vijf minderjarigen

Op 12 maart 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en mogelijke uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, evenals een uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De moeder van de kinderen, die zelf ook een belast verleden heeft, is betrokken bij de opvoeding, maar mist essentiële opvoedvaardigheden. Er is lange tijd hulpverlening geweest, maar deze is onvoldoende gebleken. De kinderen komen vaak te laat op school en er is regelmatig onvoldoende toezicht, wat leidt tot zorgelijke signalen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de benodigde structuur en veiligheid te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling toe te wijzen, maar de beslissing over de uithuisplaatsing is aangehouden tot 9 juli 2018, zodat er meer zicht kan komen op de thuissituatie en minder ingrijpende alternatieven kunnen worden onderzocht. De kinderrechter heeft de GI en de Raad verzocht om de kinderrechter tijdig te informeren over de voortgang van de zaak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/545976 / JE RK 18-638
datum uitspraak: 12 maart 2018

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2003 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [naam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [naam minderjarige 2] ,

[naam minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [naam minderjarige 3] ,

[naam minderjarige 4] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 4] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 4] , hierna te noemen [naam minderjarige 4] ,

[naam minderjarige 5] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 5] te [geboorteplaats minderjarige 5] , hierna te noemen [naam minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 2 maart 2018, ingekomen bij de griffie op 5 maart 2018;
- de brief met bijlage van de Raad van 7 maart 2018, ingekomen bij de griffie op 8 maart 2018.
Op 12 maart 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam minderjarige 1] , die tevens apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Asal,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger 2] .

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] wordt uitgeoefend door de moeder. Zij wonen allen bij de moeder

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing van de vijf kinderen in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. De moeder is erg betrokken bij de kinderen en doet haar best om goed voor hen te zorgen. De moeder mist echter de basale opvoedvaardigheden. Er is lange tijd intensieve hulpverlening in het gezin geweest, maar deze is ontoereikend gebleken. Het is niet gelukt om de moeder voldoende vaardigheden aan te leren. De kinderen komen niet altijd op tijd op school en de moeder kan onvoldoende aansluiten bij de behoeften van de kinderen. Daarnaast heeft de moeder de oudste kinderen nodig om voor de jongste kinderen te zorgen. De signalen zijn zorgelijk, dit heeft ook te maken met het feit dat het een groot gezin is. De Raad hoopt dat voor [naam minderjarige 2] in ieder geval het gezin van [Naam] beschikbaar is. [naam minderjarige 1] kan eventueel opgevangen worden in het gezin waar de moeder zelf in het verleden verbleven heeft. Voor de jongste kinderen zal nog een plek gezocht moeten worden; hierbij is het weekendpleeggezin waar zij al komen, mogelijk een optie.

Het standpunt van de GI

De GI brengt ter zitting naar voren dat een uithuisplaatsing schadelijk kan zijn voor de kinderen, maar er moet een afweging gemaakt worden. Als de kinderen thuis blijven dient er permanente hulpverlening te worden ingezet om het gezin te ondersteunen. Een voorwaarde hiervoor is dat de moeder onvoorwaardelijk hulp accepteert en dat de hulpverlening intensief is. De GI wil in ieder geval dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] uit huis geplaatst worden, waarbij er uiteraard veel contact met de moeder zal blijven. De jongste kinderen kunnen dan mogelijk met intensieve hulpverlening thuis blijven wonen. De GI denkt binnen drie maanden meer zicht op en een helder beeld van de mogelijkheden te krijgen.

Het standpunt van de belanghebbende

De moeder brengt ter zitting, deels bij monde van haar advocaat, naar voren dat zij het eens is met een ondertoezichtstelling. De moeder verwijst naar de brief die zij ter zitting heeft overgelegd. De moeder staat open voor hulpverlening en vraagt zelf ook om hulp. Zo heeft zij bij de huisarts een doorverwijzing naar de psycholoog gevraagd. De moeder wil haar verleden verwerken en laten rusten. Met een ondertoezichtstelling kan de nodige structuur geboden worden aan de moeder. De moeder heeft wel bezwaar tegen een uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft nu een nieuw huis met vijf kamers waarbij iedereen een eigen kamer heeft. Daarnaast gaan de kinderen naar een weekendpleeggezin, waardoor de moeder tot rust kan komen. De moeder staat open voor een time-out voor [naam minderjarige 1] waarbij hij wel gewoon thuis mag komen logeren. Voorts is het niet zo dat [Naam] [naam minderjarige 2] uit huis wil plaatsen; [Naam] wil slechts meedenken en de moeder helpen te ontlasten. De moeder stelt voor om met alle partijen aan tafel te gaan zitten en te zoeken naar minder ingrijpende alternatieven. Om deze reden wordt verzocht om het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden en de moeder daadwerkelijk een kans te geven om de kinderen goed te kunnen opvoeden met behulp van de juiste hulpverlening.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft een belast verleden waarbij zij zelf ook onder toezicht heeft gestaan en uit huis geplaatst is geweest. De moeder mist belangrijke vaardigheden om de opvoeding van de kinderen voldoende vorm te geven. Het lukt de moeder onvoldoende om de kinderen de benodigde structuur en veiligheid te bieden. Daarnaast heeft de moeder schulden en is er regelmatig onvoldoende eten in huis. De moeder zet [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] in om voor de kleinere kinderen te zorgen, waardoor [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] onvoldoende toekomen aan hun eigen ontwikkelings-taken en er een risico bestaat op parentificatie. De kinderen komen daarnaast vaak te laat op school en de kinderopvang. Voorts zijn [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] een paar keer in een onveilige situatie terecht gekomen doordat de moeder te weinig toezicht hield. Het is van belang dat de moeder passende hulpverlening krijgt én aanvaardt om haar opvoedvaardig-heden te verbeteren en de veiligheid en een goede ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
De moeder is structureel overbelast en chronisch vermoeid. Zij wordt regelmatig een weekend ontlast doordat de kinderen dan in een weekendpleeggezin verblijven. Uit de stukken blijkt dat de GI door omstandigheden lange tijd niet betrokken is geweest bij het gezin, waardoor nu geen zicht bestaat op het effect dat intensieve bemoeienis door de GI met het gezin zou kunnen hebben. De moeder ziet in dat het verstandig zou kunnen zijn dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] in een pleeggezin gaan wonen. Daardoor zal zij niet meer de volledige zorg voor hen hebben en kan zij zich, met intensieve hulpverlening, richten op de opvoeding en veiligheid van [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] . Een uithuisplaatsing van de oudste kinderen is een ingrijpende beslissing, die de meeste kans van slagen zal hebben als de moeder en de oudste kinderen hier zelf achter kunnen staan. Doordat de GI lange tijd geen bemoeienis met het gezin heeft kunnen hebben, is onvoldoende geïnvesteerd in de optie waarbij in goed overleg met de moeder een plan wordt gemaakt dat door het gezin gedragen wordt. Duidelijk is geworden dat een goede omgangs- en contactregeling tussen de moeder en de jongste kinderen enerzijds en de twee oudste kinderen anderzijds daarbij van groot belang is.
In de komende periode dient de GI zicht te krijgen op de thuissituatie en te onderzoeken welke minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn, waarbij het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen voorop moeten staan. Immers, een gedwongen uithuisplaatsing is pas aan de orde als minder ingrijpende mogelijkheden niet meer voorhanden zijn.
Gelet op vorenstaande ziet de kinderrechter aanleiding om de behandeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing aan te houden tot 9 juli 2018.
De GI wordt verzocht, in samenspraak met de Raad, uiterlijk twee weken vóór genoemde datum de kinderrechter schriftelijk te informeren over de laatste stand van zaken en de verdere processuele wensen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 12 maart 2018 tot 12 maart 2019;
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de beslissing voor het overig verzochte wordt aangehouden;
bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbende en mr. H. Asal in deze zaak zal plaatsvinden op
9 juli 2018 om 14:00 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125. De zaak zal op de genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de Raad, de belanghebbende en mr. H. Asal;
gelast de oproeping van [naam minderjarige 1] ;
verzoekt de GI, in samenspraak met de Raad,
uiterlijk twee wekenvóór de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Ramgolam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.