In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de tijdelijke sluiting van een horecapand en de intrekking van vergunningen. De burgemeester van Rotterdam had op 5 juli 2018 besloten om het pand aan [adres] te sluiten voor de duur van drie maanden, en om de exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunningen van de verzoeker in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van een inval op 28 maart 2018, waarbij grote sommen contant geld en (vuur)wapens werden aangetroffen in de betrokken inrichtingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het pand in het belang van de openbare orde en veiligheid was, en dat de burgemeester terecht had ingegrepen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Drank- en Horecawet. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de besluiten naar verwachting in stand konden blijven. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorziening af, en concludeerde dat de burgemeester op basis van de APV en de Drank- en Horecawet bevoegd was om de vergunningen in te trekken en het pand te sluiten.