ECLI:NL:RBROT:2018:6806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/546586 / HA ZA 18-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in civiele procedure met wijziging roldatum

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 8 augustus 2018 een vonnis gewezen in een incident tot niet-ontvankelijkheid. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Delgado, had op 29 januari 2018 een tweede exploot uitgebracht, waarin hij de roldatum wijzigde van 31 januari naar 14 maart 2018. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Grijs, stelde dat deze wijziging niet toegestaan was zonder haar toestemming en dat de eiser niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank oordeelde dat de wet geen limitatieve opsomming van incidenten bevat en dat de vraag of een zaak kan worden aangebracht tegen een andere datum dan eerder aangezegd, een processuele vraag is die in het kader van een incident kan worden voorgelegd. De rechtbank concludeerde dat de eiser het tweede exploot had uitgebracht met de uitdrukkelijke vermelding van intrekking van het eerste exploot, waardoor er een nieuw geding was aanhangig gemaakt. De rechtbank wees de incidentele vordering van de gedaagde af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00. De zaak zal op 22 augustus 2018 weer op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/546586 / HA ZA 18-276
Vonnis in incident van 8 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R. Delgado te Hoogvliet (Rotterdam),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. G. Grijs te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2018, onder intrekking en buiteneffectstelling van het exploot van dagvaarding d.d. 23 januari 2018;
  • het B8-formulier inzending stukken van [eiser] , met producties.
  • het incident tot niet-ontvankelijkheid tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende de (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde] , met producties;
  • het B8-formulier inzending stukken van [gedaagde] , met een productie;
  • de incidentele conclusie van antwoord van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering in de hoofdzaak. Daaraan heeft zij (onder meer) ten grondslag gelegd dat [eiser] de zaak heeft aangebracht op een andere roldatum dan de oorspronkelijk aangezegde roldatum, zonder toestemming van [gedaagde] daarvoor. Op 23 januari 2018 heeft [eiser] [gedaagde] opgeroepen tegen de terechtzitting van 31 januari 2018 (hierna: het eerste exploot). Bij herstelexploot van 29 januari 2018 heeft [eiser] de roldatum gewijzigd in 14 maart 2018 (hierna: het tweede exploot). In het tweede exploot is slechts de roldatum aangepast, hetgeen in de visie van [gedaagde] niet een herstel van een gebrek inhoudt dat nietigheid tot gevolg heeft, als bedoeld in artikel 120 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens [gedaagde] mocht [eiser] de aangezegde roldatum niet wijzigen en/of verschuiven (ook niet in het kader van onderhandelingen).
2.2.
[eiser] heeft verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagde] en veroordeling van haar in de kosten van het incident. [eiser] meent dat [gedaagde] zelf niet-ontvankelijk is in haar incidentele vordering, nu de wet een incident tot niet-ontvankelijkheid niet kent. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat hij een ruime dagvaardingstermijn voor ogen had in verband met verwachte onderhandelingen, maar dat de deurwaarder abusievelijk 31 januari 2018 als roldatum heeft gehanteerd. Om die reden heeft [eiser] – onder intrekking van het eerste exploot van dagvaarding – het tweede exploot van dagvaarding uitgebracht met als roldatum 14 maart 2018, welke dagvaarding tijdig is ingeschreven. [eiser] is van mening dat de wet deze gang van zaken niet verbiedt. Ook is [gedaagde] niet in haar belangen geschaad doordat een nieuw geding aanhangig is gemaakt, aldus [eiser] .

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Het volgende wordt overwogen. De wet bevat geen limitatieve opsomming van incidenten. Dit betekent dat in beginsel iedere opgeworpen processuele vraag, die niet rechtstreeks de aanhangige hoofdzaak betreft en waaromtrent bij afzonderlijke beslissing kan worden geoordeeld, kan worden voorgelegd in het kader van een incident. De door [gedaagde] aan de orde gestelde vraag, of een zaak kan worden aangebracht tegen een andere dan de eerder aangezegde datum, betreft een processuele vraag die naar het oordeel van de rechtbank kan worden voorgelegd in het kader van een incident. Het verweer van [eiser] hieromtrent slaagt derhalve niet.
3.2.
Het procesrecht biedt de mogelijkheid een gebrek in een exploot van dagvaarding – dat nietigheid tot gevolg heeft – te herstellen middels een voor de aangezegde roldatum uit te brengen herstelexploot (artikel 120 lid 2 Rv). Het staat de eiser niet vrij om de rechtsdag – waartegen hij de gedaagde heeft gedagvaard voor het verschijnen ervan – te wijzigen bij herstelexploot, als er geen sprake is van een gebrek als hiervoor genoemd. Wel bestaat voor de eiser de mogelijkheid om een eerder uitgebracht exploot in te trekken en een nieuw exploot uit te brengen.
3.3.
[gedaagde] heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het tweede exploot als een herstelexploot heeft te gelden. [eiser] heeft het tweede exploot immers uitgebracht met de uitdrukkelijke vermelding van intrekking en buiten-effectstelling van het eerste exploot. Door [eiser] is derhalve een nieuw geding aanhangig gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen grond voor niet-ontvankelijkheid van [eiser] . De incidentele vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op salaris advocaat € 452,00 (1 punt x tarief € 452,00).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 augustus 2018voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018.
3085/2066/1729