ECLI:NL:RBROT:2018:6810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/546263 / JE RK 18-705
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring van schriftelijke aanwijzing in gezagskwestie met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) geheel vervallen te verklaren. De vader, wonende te Maassluis, had eerder ingestemd met een omgangsregeling voor de voorjaarsvakantie, maar voelde zich benadeeld door de herhaalde schriftelijke aanwijzingen van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek, ook al was de periode waarop de aanwijzing betrekking had inmiddels verstreken. De kinderrechter oordeelde dat de GI geen grond had om een ingrijpende maatregel als een schriftelijke aanwijzing te geven, aangezien er al overeenstemming was bereikt tussen de ouders over de omgangsregeling. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing van 23 februari 2018 geheel vervallen, omdat de GI niet had voldaan aan de vereisten voor het geven van een dergelijke aanwijzing. De beslissing benadrukt het belang van overleg en samenwerking tussen ouders in het belang van de kinderen, en dat een schriftelijke aanwijzing pas mag worden gegeven als andere middelen niet tot het gewenste resultaat leiden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/546263 / JE RK 18-705
datum uitspraak: 24 april 2018

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te Maassluis,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1]
,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Maassluis,

[naam stiefmoeder] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te Maassluis,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
8 maart 2018;
- het faxbericht van de moeder van 10 april 2018.
Op 10 april 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader,
- de stiefmoeder,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] op 4 april 2018 gehoord.
Opgeroepen en niet verschenen (met bericht) is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 13 december 2017 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 1 september 2018.
De GI heeft op 23 februari 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De voorjaarsvakantie dient bij helfte te worden verdeeld. Op vrijdagmiddag 23 februari 2018 haalt moeder na schooltijd beide kinderen op en brengt hen op woensdag 28 februari 2018 om 12:00 uur terug bij vader.”

Het verzoek

De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren.
De vader heeft het verzoek ter zitting als volgt toegelicht. De voornaamste reden van het verzoek is gelegen in het feit dat de GI de vader eerder binnen een half jaar vier keer een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. Dit wordt volgens de vader tegen hem gebruikt. Met het onderhavige verzoek wil de vader duidelijk maken dat de GI misbruik maakt van haar bevoegdheid en vanaf het begin partijdig is geweest. De GI brengt de vader en de kinderen schade toe en biedt de vader en de kinderen geen begeleiding. De vader benadrukt nog eens dat hij (uiteindelijk) heeft ingestemd met het voorstel voor de omgang tijdens de voorjaars-vakantie en dat hij daarna toch een schriftelijke aanwijzing kreeg; hij vindt dat niet gepast.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting aangegeven voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing geprobeerd te hebben met de ouders tot overeenstemming te komen. Volgens de door de kinderrechter vastgestelde omgangsregeling worden de vakanties verdeeld. De vader heeft aangegeven het daar niet mee eens te zijn. Vervolgens heeft de GI de verdeling van de voorjaarsvakantie vastgesteld in een schriftelijke aanwijzing. De GI heeft daarbij ter zitting aangegeven zaken aangaande de omgangsregeling altijd in een schriftelijke aanwijzing te zetten, zodat ouders het recht hebben om bezwaar te maken wanneer zij zich niet gehoord voelen.

Het standpunt van de stiefmoeder

De stiefmoeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij al een aantal maanden geleden een vakantieverdeling heeft opgesteld. Zij heeft drie maanden moeten wachten op een reactie van de GI en de moeder. Daarnaast weigerde de moeder met de stiefmoeder in gesprek te gaan, maar de GI reageerde hier volgens de stiefmoeder niet op.

De beoordeling

Op verzoek van een met het gezag belaste ouder kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Een aanwijzing behoort pas dan te worden gegeven als door middel van advies, overleg en overreding de gewenste medewerking van ouder en/of minderjarige niet wordt verkregen. Een aanwijzing is immers een nog verder gaande inperking van het ouderlijk gezag dan enkel de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter is van oordeel dat de vader belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek, ook al is de periode waarop de aanwijzing betrekking heeft verstreken. Het gaat hier om een beperking in het gezag, op grond waarvan de vader, gelet op het door artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang heeft bij de toetsing van de geoorloofdheid van de aanwijzing. Het niet voldoen aan een aanwijzing kan immers leiden tot de oplegging van een dwangmiddel of tot de uithuisplaatsing van een kind. Van belang daarbij is dat vaststelling door de GI van omgang tijdens de vakantieperiode, zoals in het onderhavige geval, mogelijk ook voor volgende vakantieperiodes zal moeten gaan plaats vinden. De gang van zaken tijdens en de belangenafweging bij de vaststelling van de onderhavige aanwijzing kan dan relevant zijn voor de handelwijze van de GI bij het vaststellen van toekomstige aanwijzingen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderen bij de vader wonen en er met de moeder een omgangsregeling geldt. De vakanties dienen bij helfte te worden gedeeld. De kinderrechter stelt vast dat het primair de taak van de ouders is om met elkaar goede afspraken te maken over de omgang tijdens de vakanties. De ouders behoren daarbij, in het belang van de kinderen, over en weer soepelheid te betrachten. De kinderrechter is van oordeel dat er voor de GI in deze zaak een noodzaak was om overleg met de ouders te hebben over de omgang tijdens de voorjaarsvakantie omdat het de ouders niet lukte samen tot overeenstemming te komen. Pas op het moment dat het de GI niet zou lukken ouders tot overeenstemming te bewegen, voorziet art. 1:263 BW in de mogelijkheid tot een verdere inperking van het ouderlijk gezag, door het geven van een schriftelijke aanwijzing.
De GI heeft zich in de periode voorafgaande aan de voorjaarsvakantie ingespannen om met de ouders tot een verdeling van de voorjaarsvakantie te komen. Op 23 februari 2018 is de vader vóór 13.00 uur zowel mondeling als schriftelijk akkoord gegaan met het voorstel van de GI dat ook de goedkeuring van de moeder kon dragen. Daarmee was tussen de ouders, en met instemming van de GI, overeenstemming bereikt. Met andere woorden, door middel van advies, overleg en overreding heeft de GI de gewenste medewerking van de ouders verkregen. Er bestond daardoor geen grond meer om alsnog een ingrijpende maatregel als een schriftelijke aanwijzing te geven. De GI heeft dit op 23 februari 2018 om 17.45 uur wel gedaan. De kinderrechter is van oordeel dat hiervoor, gezien de bereikte overeenstemming, geen aanleiding bestond. De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing van 23 februari 2018 geheel vervallen verklaren.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de aanwijzing geheel vervallen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.