In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die onder toezicht staat. De minderjarige verblijft momenteel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, maar zonder de benodigde machtiging voor uithuisplaatsing. Het verzoek om machtiging is afgewezen omdat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De bijzondere curator heeft daarnaast verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en zijn benoeming te beëindigen, maar deze verzoeken zijn aangehouden tot de volgende zitting op 6 september 2018.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI (gecertificeerde instelling) haar verzoek om uithuisplaatsing handhaaft, maar dat het verblijf van de minderjarige bij de huidige jeugdhulpaanbieder niet in zijn belang is. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de minderjarige bij de vader verblijft, wat als een betere situatie wordt beschouwd. De GI heeft aangegeven dat er een plan moet worden opgesteld voor een terugplaatsing bij de vader, maar er zijn zorgen over de eerdere situatie bij de vader en de noodzaak van een gedegen hulpverleningsplan. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek van de GI afgewezen.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de bijzondere curator aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming uitgenodigd voor de volgende zitting. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.