ECLI:NL:RBROT:2018:730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/4176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Rotterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het college had eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld en daarnaast de verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 1.670,52 teruggevorderd. Eiser had op 23 augustus 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar voldeed niet aan de eisen om inzicht te geven in zijn financiële positie. Verweerder had hem herhaaldelijk verzocht om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften, maar eiser had deze niet tijdig en volledig aangeleverd.

De rechtbank heeft op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar had wel een beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij tijdig om uitstel had gevraagd voor het aanleveren van de gevraagde gegevens. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om bijstand buiten behandeling kon stellen en dat de terugvordering van de voorschotten terecht was. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde en dat de terugvordering een onrechtvaardige financiële belasting voor hem vormde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. A. Simicevic,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R.J.M. Codrington.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van diezelfde datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder de verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 1.670,52 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 augustus 2016 een bijstandsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft eiser bij brieven van 25 augustus 2016 en 13 oktober 2016 verzocht uiterlijk 1 september 2016 respectievelijk 21 oktober 2016 nadere informatie, waaronder afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van 1 februari 2016 tot en met 22 augustus 2016, te verstrekken. Omdat eiser niet alle verzochte informatie heeft verstrekt, heeft verweerder eisers aanvraag buiten behandeling gesteld (het primaire besluit 1) en de verstrekte voorschotten op de bijstandsuitkering van hem teruggevorderd (het primaire besluit 2).
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser de gevraagde en voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand noodzakelijke gegevens niet volledig heeft overgelegd. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser tijdig om uitstel heeft gevraagd voor het leveren van de gevraagde gegevens. Het voorschot van € 1.670,92 is volgens verweerder terecht teruggevorderd, omdat dit voorschot is verleend in het kader van de aanvraag die nu buiten behandeling is gesteld.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij meerdere malen contact heeft gehad met medewerkers van verweerder en tijdig om uitstel heeft gevraagd voor het aanleveren van de gevraagde gegevens. Volgens eiser is het verkrijgen van bankafschriften van zijn ABN AMRO-rekeningen niet gemakkelijk, nu het opvragen € 5,- per afschrift kost en op voorhand niet wordt aangegeven om hoeveel afschriften het gaat. Eiser is van mening van dat hij alle verzochte stukken, voor zover mogelijk, tijdig en compleet heeft aangeleverd. Met betrekking tot de terugvordering heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat deze een onrechtvaardige financiële belasting voor hem vormt. Uit de overlegde stukken blijkt volgens eiser voldoende dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende onderzoek naar zijn situatie heeft verricht.
4. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens plaatsvindt.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 van de Pw bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
6. Om de aanvraag om bijstand te kunnen beoordelen dient verweerder onder meer inzicht te hebben in eisers financiële positie. In dat kader heeft verweerder eiser bij brieven van 25 augustus 2016 en 13 oktober 2016 verzocht gegevens te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank waren deze gegevens, waaronder de bankafschriften van de rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , nodig voor de beslissing op de aanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over deze afschriften redelijkerwijs niet de beschikking heeft kunnen krijgen. Dat ABN AMRO hiervoor een bedrag in rekening brengt, maakt dit niet anders. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij tijdig om uitstel heeft verzocht. De e-mail in het dossier (gedingstuk 135) is van 29 oktober 2016, dus van na het verstrijken van de termijn, en van een tijdig telefonisch verzoek om uitstel is niet gebleken. Eiser heeft de benodigde informatie dus niet volledig aan verweerder verstrekt, waardoor verweerder het recht op bijstand niet kon beoordelen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld of onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kunnen maken om de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. Gelet hierop heeft verweerder eveneens in redelijkheid kunnen besluiten tot terugvordering van de uitbetaalde voorschotten van in totaal € 1.670.92. Van de aanwezigheid van dringende redenen die verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering hadden moeten doen afzien, is de rechtbank niet gebleken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
F. Doornekamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.