ECLI:NL:RBROT:2018:7305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
6665802 \ CV EXPL 18-5869
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en ontruiming van gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: Woonstad) en een gedaagde huurder. Woonstad vorderde betaling van een huurachterstand van € 2.060,05, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, en daarnaast de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De gedaagde, aanvankelijk procederend in persoon en later bij gemachtigde mr. M.A. Collet, betwistte de hoogte van de huurachterstand en voerde aan dat er een betalingsregeling was getroffen die niet was ontbonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestond tussen Woonstad en de gedaagde, waarbij de laatst verschuldigde huurprijs € 750,52 per maand bedroeg. Woonstad heeft de vordering later gewijzigd en afstand gedaan van de ontbinding en ontruiming, en vorderde nu een bedrag van € 1.970,46 aan huurachterstand. De gedaagde heeft betwist dat zij in gebreke was gebleven met de huurbetalingen en heeft persoonlijke omstandigheden aangevoerd als reden voor de betalingsproblemen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen had voldaan en dat de betalingsregeling was komen te vervallen. De rechter heeft de huurachterstand vastgesteld op € 1.419,43 en de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Ook is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6665802 \ CV EXPL 18-5869
uitspraak: 24 augustus 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 2 februari 2018,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
aanvankelijk procederend in persoon, thans bij gemachtigde: mr. M.A. Collet te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonstad’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 27 februari 2018 gegeven mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • de conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de rolbeslissing van 29 juni 2018;
  • de akte uitlaten zijdens Woonstad, tevens akte vermindering van eis, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonstad als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straat- en plaatsnaam] (‘het gehuurde’).
2.2
De bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedraagt laatstelijk € 750,52 per maand.

3.De vordering

3.1
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.060,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.923,55 (zijnde de huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2018) vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan die vordering heeft Woonstad – verkort weergegeven – ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks herhaalde aanmaning, in gebreke is gebleven met betaling van de huurpenningen die [gedaagde] uit hoofde van de huurovereenkomst aan Woonstad is verschuldigd en derhalve niet alleen de achterstallige huur, maar ook de rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
3.3
Woonstad heeft bij conclusie van repliek haar eis vermeerderd in die zin dat zij vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en voorts betaling van € 2.569,75 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot de dag van algehele betaling, € 136,22 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en de toekomstige huurtermijnen tot aan de dag van de ontruiming.
3.4
Woonstad heeft vervolgens in reactie op de bij conclusie van dupliek gestelde betalingen haar eis gewijzigd in die zin dat zij afstand doet van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde en thans betaling vordert van € 1.970,46 aan huurachterstand berekend tot en met de maand juli 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2018 tot de dag van algehele betaling, € 136,22 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 0,28 aan verschenen rente.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018 betwist en heeft daartoe aangevoerd dat zij op 1 februari 2018, 26 februari 2018 en 3 april 2018 lopende huurtermijnen heeft voldaan en op 19 april 2018 een bedrag van € 400,00 ter zake de betalingsregeling heeft voldaan.
4.2
Zij heeft voorts – verkort weergegeven – het volgende verweer gevoerd tegen de vordering. Tussen Woonstad en [gedaagde] was een betalingsregeling van € 100,00 per maand overeengekomen. Vanwege persoonlijke omstandigheden, die niet aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend, is [gedaagde] in financiële moeilijkheden gekomen en was zij niet langer in staat om de betalingsregeling stipt te voldoen. Uiteindelijk zijn de afgesproken betalingen wel gedaan en [gedaagde] wenst daar ook mee door te gaan. De niet stipte betaling is dan ook onvoldoende grond om de betalingsregeling als ontbonden te beschouwen. Daarbij komt dat [gedaagde] op basis van de verklaringen en gedragingen van Woonstad de stellige indruk had dat er ieder geval mondeling nog steeds een betalingsregeling van kracht was dan wel een nieuwe betalingsregeling tot stand was gekomen en dat zij nog in afwachting was van een verlaging van het aflossingsbedrag.
Indien de betalingsregeling als ontbonden beschouwd moet worden, wenst [gedaagde] een beroep te doen op betalingsonmacht en een nieuwe betalingsregeling overeen te komen.

5.De beoordeling

5.1
Vastgesteld moet worden wat de hoogte van de huurachterstand is. Woonstad heeft de door [gedaagde] gestelde betalingen ontvangen en verwerkt in haar laatst overgelegde specificatie van de huurachterstand berekend tot en met de maand juli 2018. Nu [gedaagde] niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de door Woonstad gestelde vervallen huurtermijnen over de maanden mei tot en met juli 2018, wordt in rechte uitgegaan van de verder onbetwiste huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018, die blijkens de laatst overgelegde specificatie door Woonstad € 1.419,43 bedraagt. Ter zake het beroep van [gedaagde] op haar persoonlijke en financiële omstandigheden wordt als volgt overwogen. Het tijdig betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen van de huurder voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Hoe moeilijk de situatie van [gedaagde] is (geweest), die omstandigheden komen voor haar rekening en risico en ontslaan haar niet van haar betalingsverplichting jegens Woonstad. Een bedrag van € 1.419,43 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018 is dan ook toewijsbaar.
5.2
In geschil is of er thans nog een betalingsregeling van kracht is tussen Woonstad en [gedaagde], die aan de opeisbaarheid van de vordering in de weg staat.
Overwogen wordt dat partijen blijkens de e-mail van 16 januari 2017 – waarvan de inhoud niet is weersproken – zijn overeengekomen dat de betalingsregeling vervalt, zodra een betalingstermijn niet stipt wordt nagekomen. Vaststaat dat [gedaagde] ten minste één betalingstermijn niet stipt is nagekomen, als gevolg waarvan de betalingsregeling is komen te vervallen. Dat [gedaagde] na het vervallen van de regeling maandelijkse betalingen van € 100,00 is blijven verrichten, maakt het vervallen van de regeling niet ongedaan. Haar verweer op dit punt wordt dan ook gepasseerd. Gelet op de betwisting van Woonstad dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een nieuwe betalingsregeling, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, door bijvoorbeeld te stellen wanneer, met wie van (de gemachtigde van) Woonstad en voor welk bedrag de nieuwe betalingsregeling is gesloten. Nu zij dat niet heeft gedaan, wordt aan haar verweer voorbij gegaan. Uit niets is gebleken dat tussen partijen thans een betalingsregeling van kracht is. De conclusie is dan ook dat de vordering geheel en ineens opeisbaar is.
5.3
De rente wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen zoals hierna gemeld.
5.4
Woonstad maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is en dat Woonstad aan [gedaagde] een kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden, die door [gedaagde] is ontvangen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.5
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De verschotten worden vastgesteld op € 101,89 aan explootkosten en € 476,00 aan griffierecht. Aan het salaris voor de gemachtigde worden 2,5 punten à € 150,00 toegekend.
5.6
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW kan Woonstad niet worden verplicht om in te stemmen met een betalingsregeling en is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van Woonstad. Voor het (eventueel alsnog) treffen van een betalingsregeling met Woonstad wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van Woonstad.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad tegen kwijting te betalen € 1.555,93 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018, rente en kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.419,43 vanaf 26 juli 2018 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 577,89 aan verschotten en € 375,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.