ECLI:NL:RBROT:2018:743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
10/198398-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met een mes in Rotterdam

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die onder invloed van alcohol een onbekende man heeft bedreigd en mishandeld met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 oktober 2017 in Rotterdam met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar de aangever, wat resulteerde in een verwonding aan de hand van de aangever. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, om ruimte te geven voor behandeling en begeleiding door een psycholoog en reclassering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van een ambtenaar, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk een kopstoot had gegeven aan de verbalisant. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn alcoholgebruik en eerdere veroordelingen. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van sommige benadeelden niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/198398-17
Datum uitspraak: 1 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
volgens zijn opgave wonend op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. A.B.G.T. von Bóné, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van 104 dagen voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat het opzet van de verdachte gericht was op zware mishandeling. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte door met een mes richting het gezicht en het hoofd – een kwetsbaar gedeelte van het lichaam - van de aangever [naam slachtoffer 1] te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever hier blijvend letsel aan zou overhouden.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de aangifte en de verklaring van de getuige [naam getuige] volgt dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt naar de aangever. Die probeerde zich af te weren en is als gevolg hiervan in zijn hand gesneden, hetgeen onder meer blijkt uit de zogenoemde FARR-verklaring in het dossier.
Het dossier bevat naast de aangifte van de aangever die verklaart dat richting zijn hoofd werd gestoken, geen andere aanwijzingen dat door de verdachte stekende bewegingen in de richting van het hoofd of het gezicht van aangever zijn gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat er te weinig bewijsmateriaal voorhanden is om de conclusie op te baseren dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes stekende bewegingen te maken.
4.2.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een verbale bedreiging van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van dit element in de tenlastelegging zal de verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
Dat de verdachte [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van [naam slachtoffer 1] geldt immers dat uit het dossier niet blijkt ter hoogte van welk lichaamsdeel de stekende bewegingen zijn gemaakt en ten aanzien van [naam slachtoffer 2] blijkt uit geen enkele verklaring dat met het mes in zijn richting is gestoken. Weliswaar is hij gewond geraakt aan zijn hand, maar dit is naar zijn eigen zeggen gebeurd toen hij het mes wilde afpakken van de verdachte. Ook van het element “met enig misdrijf tegen het leven gericht” zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling. Hij heeft immers meermalen met een mes in de richting van het lichaam van aangever [naam slachtoffer 1] gestoken. Daarmee is de kans op ten minste zwaar lichamelijk letsel aan enig lichaamsdeel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
4.3.
Vrijspraak feit 3
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte de agent [naam verbalisant 1] opzettelijk een kopstoot heeft gegeven, hetgeen blijkt uit de het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] en de FARR-verklaring.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er zich in het dossier een proces-verbaal bevindt, nr. [proces-verbaalnummer] , betreffende de aanhouding van de verdachte ter zake het onder 3 ten laste gelegde feit. Dit proces-verbaal is mede door [naam verbalisant 1] op ambtseed opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer het volgende in:
“Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , heb tijdens het transport naar het politiebureau Zuidplein te Rotterdam, bij [de verdachte] plaatsgenomen in het compartiment van ons dienstmotorvoertuig wat bedoeld is voor arrestantenvervoer. Ik hoorde hem schrapende geluiden in zijn keel maken. Ik zag dat hij mij aankeek. Ik kreeg hierdoor de indruk dat hij naar mij wilde spugen. Hierop heb ik zijn hoofd gefixeerd zodat hij mij niet kon bespugen. Ik hoorde [de verdachte] vervolgens allerlei onverstaanbare kreten schreeuwen en krijsen. Ik voelde dat hij onder mij uit probeerde te komen. Ik zag dat hij met zijn benen het tafeltje
in de bus probeerde los te trappen. Ik voelde dat hij zich niet wilde laten fixeren.
Ik merkte dat hij zich constant met kracht de andere kant op wilde bewegen als dat ik
dat wilde. Vervolgens zijn wij met verhoogde snelheid richting het politiebureau gereden. Door de verhoogde snelheid had ik moeite om mijzelf en [de verdachte] onder controle te houden. Nadat we over een drempel reden verloor ik kort de controle over [zijn] hoofd. Ik zag dat hij mij aankeek dat hij met zijn hoofd een voorwaartse beweging maakte. Ik voelde dat hij mij hard in mijn gezicht raakte.”
Aan dit proces-verbaal komt in beginsel de bijzondere bewijskracht toe zoals bedoeld in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat verbalisant [naam verbalisant 1] zelf de benadeelde is van het feit dat de verdachte wordt ten laste gelegd en zich als partij heeft gesteld in deze procedure, maakt echter dat de rechtbank dit proces-verbaal met meer behoedzaamheid dient te beschouwen dan het geval zou zijn bij een proces-verbaal dat ambtsedig is opgemaakt door een politieagent die niet tevens het slachtoffer/de aangever is. Het dossier bevat naast dit proces-verbaal geen ander bewijs dat verdachte opzettelijk een kopstoot heeft gegeven. Hierbij merkt de rechtbank op dat verbalisant [naam verbalisant 1] in zijn proces-verbaal uitgaat van een aantal bij hem ontstane waarnemingen en indrukken, maar dat die indrukken niet bevestigd worden door verbalisant [naam verbalisant 2] , die weliswaar het onderhavige proces-verbaal mede heeft opgemaakt, maar zonder dat daarover bevindingen van zijn kant zijn opgenomen.
Er is aldus niet uit te sluiten dat de verdachte, die zich moeilijk liet fixeren, bij het rijden over de drempel onopzettelijk het gezicht van verbalisant heeft geraakt.
Gelet hierop acht de rechtbank niet met voldoende overtuiging bewezen dat de verdachte met zijn hoofd tegen het hoofd van [naam verbalisant 1] heeft gestoten met het opzet om [naam verbalisant 1] pijn of letsel te bezorgen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiaire en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 6 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes in/tegen de hand van die [naam slachtoffer 1] te steken;
2.
hij op 6 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
(meermalen) met een mes in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer 1] te steken .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.mishandeling

2.bedreiging met zware mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft onder invloed van alcohol, zonder dat daartoe een aanleiding was, op straat een voor hem onbekende man, [naam slachtoffer 1] , bedreigd en mishandeld met een mes door stekende bewegingen met dit mes naar die [naam slachtoffer 1] te maken en hem hierbij op zijn hand te raken met dat mes. In de worsteling die daarbij ontstond toen [naam slachtoffer 1] en zijn broer het mes wilden afpakken van de verdachte, is ook die broer gewond geraakt. Dat er uiteindelijk geen zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen is niet te danken aan de wil van de verdachte. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien brengen dergelijke delicten ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich in de samenleving als zij zich in het openbaar hebben afgespeeld, zoals in dit geval. De rechtbank neemt de verdachte zijn handelen dan ook zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Drs. H.E. Baas, GZ-psycholoog, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 december 2017. Dit rapport houdt, samengevat weergegeven en voor zover van belang, het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een stoornis in het alcoholgebruik, zij het in lichte mate. Het innemen van forse hoeveelheden alcohol lijkt soms verband te houden met de moeite om op een adequate wijze gevoelens te ervaren of er op een gezonde wijze mee om te gaan.
De verdachte beschikt wel over adequate copingmechanismen, maar kan ook zijn toevlucht
zoeken in minder adequate en vermijdende strategieën. Onder invloed van alcohol is hij
eerder tot roekeloos- en delictgedrag gekomen. Ook bij het huidige tenlastegelegde was er sprake van fors alcoholgebruik. Dit alcoholgebruik kan een ontremmende factor zijn geweest in het doorbreken van agressie, waar hij in nuchtere toestand niet goed mee in contact staat.
De gedragskeuzemogelijkheden waren door het alcoholgebruik aanzienlijk verminderd, hetgeen de verdachte echter zelf veroorzaakt heeft door tot het forse alcoholgebruik over te gaan. Op het moment van inname was er sprake van wilsvrijheid. Daarnaast was hij bekend met de negatieve effecten die (overmatig) gebruik van alcohol op zijn gedrag kon hebben door eerdere delicten na alcoholgebruik. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat hij, naar zijn zeggen, niet bekend lijkt te zijn geweest met agressie na fors alcoholgebruik.
Het recidiverisico op geweld wordt als laag-matig ingeschat en het risico op ernstig lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld als laag. Er wordt vanuit zorgoogpunt begeleiding vanuit de reclassering en een forensische polikliniek ter overweging meegegeven, omdat er sprake lijkt van veranderingscapaciteiten en -motivatie bij de verdachte. Hij lijkt gebaat bij drang (stok achter de deur) om op deze wijze een zorgtraject te volgen welke gemonitord wordt door de reclassering op het moment dat bijvoorbeeld zijn motivatie zou afnemen. Bij het poliklinische contact wordt gedacht aan aandacht besteden aan een gezonde leefstijl, de functie van het alcoholgebruik, terugvalmanagement en adequate emotieregulatie. Bij dit laatste dient aandacht te zijn voor het herkennen van emoties en het op meer gezonde wijze hier mee omgaan, zonder zijn gevoelens te verdringen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 januari 2018. Dit rapport houdt, samengevat weergegeven, het volgende in.
Het alcoholgebruik van de verdachte is de grootste risicofactor. Het betreft een belangrijke ontremmende factor in bijna al zijn veroordelingen. Daarnaast lijkt de verdachte zijn alcohol gebruik/misbruik ook niet als een dergelijk probleem te beschouwen, waardoor de kans op herhaling aanwezig is. Door het NIFP worden er antisociale en narcistische trekken vastgesteld, die weliswaar niet altijd even duidelijk op de voorgrond staan, maar wel een rol lijken te spelen in zijn leven. Uit dit zorgoogpunt wordt begeleiding van de reclassering en een forensische behandeling geïndiceerd. Dit mede doordat er sprake lijkt te zijn van motivatie en mogelijke gedragsverandering bij de verdachte.
Er zijn geen ernstige zorgen op de overige leefgebieden van de verdachte. Er zijn verder beschermende factoren (zoals een thuis, studie en werk) aanwezig waardoor de verdachte niet met justitie in aanraking zou moeten komen.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht
• Behandelverplichting – Ambulante behandeling
• Drugs- alcoholverbod
De rechtbank heeft acht geslagen op de aangehaalde rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de psycholoog en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [naam benadeelde 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Deze benadeelde partij vordert
een vergoedingvan € 105,50 aan materiële schade en
een vergoedingvan
€ 790,00 aan immateriële schade.
  • [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Deze benadeelde partij vordert
  • [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. Deze benadeelde partij vordert
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot
- niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [naam benadeelde 1] voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, nu de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zoverre kan worden toegewezen;
- niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [naam benadeelde 2] , omdat deze onvoldoende is onderbouwd;
- toewijzing van vordering van [naam benadeelde 3] .
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om
- de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te matigen voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade;
- de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd;
- de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering vanwege de bepleite vrijspraak voor feit 3.
8.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het bewezen verklaarde feit rechtstreekse immateriële schade is toegebracht in de vorm van pijn en letsel. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 100,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat die vordering is betwist en tegenover die betwisting nadere onderbouwing behoeft. Een nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Desgewenst kan het restant van de vordering aan de civiele rechter worden voorgelegd.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
[naam benadeelde 2]
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte (partieel) zal worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging waardoor [naam benadeelde 2] stelt schade te hebben geleden.
Nu de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van zijn vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
[naam benadeelde 3]
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van zijn vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 100,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 43a, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 115 (hondervijftien) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen/alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd;
3. de veroordeelde zal zich bij Palier of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, onder ambulante behandeling stellen voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling/behandelaar verantwoord vindt, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van zijn vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van die benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 100,00(hoofdsom,
zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 100,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
2 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen hun vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Kraaijeveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, meermalen, althans eenmaal
met een mes in de richting van het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer 1] heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes in/tegen de hand van die [naam slachtoffer 1]
te steken;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- ( meermalen) met een mes in de richting van het lichaam van die [naam slachtoffer 1]
te steken en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te zeggen: "Ga weg of ik ga jullie
vermoorden!", althans woorden van gelijke dreigende aard/strekking;
3.
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Rotterdam,
een ambtenaar, [naam slachtoffer 3] , agent van de politie Eenheid Rotterdam,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door voornoemde [naam slachtoffer 3] een kopstoot te
geven.