ECLI:NL:RBROT:2018:7443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
7102106 CV EXPL 18-31505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak verstekvonnis met betrekking tot all-in huurprijs en uitspraak Huurcommissie

In deze huurzaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een verstekvonnis. Eiser, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.J.L. Boudewijn, mr. R.G. Matti en mr. R.H. van Doorne, had gedaagde, die niet op de dagvaarding heeft gereageerd, aangesproken voor betaling van achterstallige huur en vernietiging van een uitspraak van de Huurcommissie. De Huurcommissie had eerder geoordeeld dat de all-in huurprijs per 1 februari 2017 € 750,- bedroeg, met een kale huurprijs van € 412,50 en een voorschot servicekosten van € 187,50. Eiser was het niet eens met deze uitspraak en vorderde een lagere huurprijs en vernietiging van de Huurcommissie uitspraak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser de termijn van acht weken voor het indienen van de vordering, zoals voorgeschreven in artikel 7:262 BW, had overschreden. Eiser stelde dat hij toch ontvankelijk was, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam. De kantonrechter te Rotterdam oordeelde echter dat de procedure van artikel 7:262 BW van toepassing was, en dat de partijen gebonden waren aan de uitspraak van de Huurcommissie. Hierdoor werd eiser in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de gevolgschade van lekkage per 1 januari 2018 verholpen was, en heeft de huurprijs vastgesteld op € 412,50 per maand, zoals eerder door de Huurcommissie was bepaald. De kosten van het geding werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7102106 \ CV EXPL 18-31505
uitspraak: 7 september 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2018,
gemachtigde: mr. J.J.L. Boudewijn, mr. R.G. Matti en mr. R.H. van Doorne te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.

1.Het verloop van de procedure

Eiser heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling van de door eiser genoemde bedragen, waarin begrepen € 2.760,00 aan achterstallige huur met betrekking tot het gehuurde te [straat- en plaatsnaam] , berekend tot en met de maand mei 2018, alsmede de uitspraak van de Huurcommissie met zaaknummer ZKN-2017-001372 d.d. 31 juli 2017, verzonden aan partijen op 24 augustus 2017, te vernietigen, althans voor recht te verklaren dat voornoemde uitspraak partijen niet bindt en voor recht te verklaren dat de tussen partijen geldende huurprijs per 1 september 2017 € 435,00 en per 1 december 2017 € 750,00 bedraagt.
Tegen gedaagde is verstek verleend.

2.De beoordeling

Uit de stellingen in de dagvaarding blijkt dat eiser het niet eens is met de uitspraak van de Huurcommissie d.d. 31 juli 2017, verzonden op 24 augustus 2017. In die beslissing heeft de Huurcommissie - kort gezegd - geoordeeld dat:
  • sprake is van een all-in huurprijs die per 1 februari 2017 € 750,- bedraagt;
  • vanaf 1 februari 2017 de kale huurprijs € 412,50 per maand bedraagt;
  • het voorschot servicekosten vanaf 1 februari 217 € 187,50 bedraagt;
  • op basis van de door de Huurcommissie genoemde ernstige gebreken de geldende huurprijs van € 412,50 vanaf 1 februari 217 tot 1 augustus 2017 tijdelijk wordt verlaagd tot € 165,- per maand;
  • vanaf 1 augustus 2017 de geldende huurprijs per maand tijdelijk wordt verlaagd tot € 247,50 per maand.
Ambtshalve dient beoordeeld te worden of eiser de onderhavige vordering tijdig heeft ingediend en eiser in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
Krachtens artikel 7: 262 kunnen partijen binnen acht weken na verzending van de uitspraak van de Huurcommissie de kantonrechter om een oordeel vragen. Vaststaat dat die termijn in dit geval ruimschoots overschreden is, nu de beslissing van de Huurcommissie verzonden is op 24 augustus 2017 en de dagvaarding op 25 juli 2018 betekend is.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ondanks die termijnoverschrijding wel degelijk ontvankelijk is in zijn vordering en hij heeft in dat verband verwezen naar de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam d.d. d.d. 26 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:10214, WR 2018/22. In die beslissing is geoordeeld dat de procedure van artikel 7:262 BW en de daarin genoemde termijn van acht weken enkel geldt voor verzoeken van huurder of verhuurder die betrekking hebben op de artikelen 7:246 BW tot en met 7:261 BW. In de zaak bij de Amsterdamse kantonrechter ging het echter om verzoeken die gebaseerd waren op de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, (hierna: “Uhw”) zodat in die zaak is geoordeeld dat de fictie van wilsovereenstemming en de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 7:262 BW in dat geval niet geldt.
In casu gaat het echter om een verzoek op basis van de gebrekenregeling van de artikelen 7:207 juncto 7:257 BW. Om dat verzoek te kunnen beoordelen, diende de Huurcommissie op basis van artikel 17a Uhw ambtshalve de all-inhuurprijs te splitsen vanaf de peildatum van de tijdelijke huurprijsverlaging. De Huurcommissie heeft daarbij, zoals hiervoor ook al overwogen, de kale huurprijs per 1 februari 2017 vastgesteld op € 412.50 per maand.
Naar het oordeel van de kantonrechter hangt de ambtshalve toetsing van de Huurcommissie op basis van artikel 17a Uhw zozeer samen met, en is die toetsing zozeer verweven en inherent aan, het verzoek tot tijdelijke huurprijsverlaging, dat sprake is van een van de in het Burgerlijk Wetboek geregelde procedures als bedoeld in artikel 7:262 BW, met het gevolg dat de “fictie van wilsovereenstemming” van toepassing is en partijen derhalve gebonden zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie.
Voor toewijzing van de door eiser gevorderde vernietiging van de uitspraak van de Huurcommissie bestaat dan ook geen aanleiding, nog daargelaten dat de wet sowieso geen grondslag biedt voor toewijzing van een dergelijke vordering. Immers wanneer partijen zich binnen de in artikel 7:262 BW genoemde termijn van acht weken tot de kantonrechter wenden, verliest de uitspraak van de Huurcommissie, gezien de constructie van de fictieve wilsovereenstemming, iedere rechtskracht en is het vervolgens aan de kantonrechter om het geschil in volle omvang te beoordelen.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat partijen door de constructie van de fictieve wilsovereenstemming gebonden zijn aan het oordeel van de Huurcommissie, zodat eiser in zijn vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Een en ander betekent dat de kantonrechter niet meer toekomt aan beoordeling van de stellingen van eiser, met uitzondering van de stelling dat de gevolgschade van de lekkage per 1 januari 2018 verholpen is. Nu gedaagde, die niet in het geding verschenen is, die stelling onweersproken heeft gelaten, dient de kantonrechter uit te gaan van de juistheid van die stelling, zodat voor verdere verlaging van de huurprijs geen aanleiding meer bestaat. De kantonrechter zal de huurprijs met ingang van 1 januari 2018 dan ook vaststellen op het door de Huurcommissie genoemde bedrag van € 412,50 per maand. Voor vaststelling van de huurprijs op de door eiser genoemde bedragen van € 435,- dan wel € 750,- per maand bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding.
Nu eiser grotendeels in het ongelijk wordt gesteld bestaat er aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart eiser in zijn vorderingen niet-ontvankelijk;
stelt de huurprijs van de woning aan de [straat- en plaatsnaam] met ingang van
1 januari 2018 vast op € 412,50 per maand;
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
710