In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege, verzocht om de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage aan de vrouw, die door hem was overeengekomen in een beschikking van 7 december 2017. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet langer in staat was om de overeengekomen bijdrage van € 2.000,- per maand te betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.J.H.B. Bisschops, voerde verweer en stelde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging van de overeenkomst rechtvaardigden.
De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die de man aanvoerde niet zodanig waren gewijzigd dat het onaanvaardbaar zou zijn om vast te houden aan de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de man had kunnen voorzien dat zijn financiële situatie onder druk zou komen te staan en dat de aflossing van schulden niet als een gewijzigde omstandigheid kon worden aangemerkt. De rechtbank wees daarom het verzoek van de man tot wijziging van de onderhoudsbijdrage af.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, maar ook dit verzoek werd afgewezen, omdat de man bij de vorige voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de woning had gekregen. De rechtbank besloot dat elke partij zijn eigen proceskosten zou dragen, gezien de aard van de procedure. De beschikking werd openbaar uitgesproken door rechter mr. A. Lablans in aanwezigheid van griffier mr. E.A.C. van Dijk.