ECLI:NL:RBROT:2018:7466

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
C/10/538860 / HA ZA 17-1069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag op internationale handelskoop van vloerschuurmachine en de verplichtingen van de verkoper

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser], een ondernemer die zich bezighoudt met het slijpen en polijsten van natuurstenen vloeren, en Decovan Benelux BVBA, een Belgische rechtspersoon die vloerschuurmachines levert. De rechtbank heeft op 12 september 2018 vonnis gewezen in een zaak die voortkwam uit de verkoop van een vloerschuurmachine door Decovan aan [eiser]. De machine vertoonde na levering gebreken, wat leidde tot klachten van [eiser] over het functioneren ervan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, aangezien beide partijen gevestigd zijn in landen die partij zijn bij dit verdrag. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aansprakelijkheid van Decovan voor de gebreken aan de schuurmachine moet worden beoordeeld aan de hand van het Nederlands recht, omdat het Weens Koopverdrag geen regeling bevat voor de verplichtingen van de verkoper bij de uitvoering van werkzaamheden aan de geleverde roerende zaak na de levering. De rechtbank heeft [eiser] opgedragen bewijs te leveren van zijn stellingen over de gebreken van de schuurmachine en de schade die hij heeft geleden. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en beoordeling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/538860 / HA ZA 17-1069
Vonnis van 12 september 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Wijnja te Dordrecht,
tegen
rechtspersoon naar het recht van België
DECOVAN BENELUX BVBA,
gevestigd te Antwerpen,
gedaagde,
advocaat mr. M. Bouman te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en Decovan genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 29 september 2017 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis (per brief) van 21 februari 2018,
  • de aanvullende producties van [eiser] , toegezonden bij brief van 6 juni 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 7 juni 2018 met aangehechte reacties van partijen bij brieven van respectievelijk 21 juni 2018 en 2 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het slijpen en polijsten van marmeren en (andere) natuurstenen vloeren.
2.2.
Decovan exploiteert een onderneming op het gebied van groothandel in gereedschapswerktuigen. Zij is onder andere leverancier van vloerschuurmachines van de fabrikant Scanmaskin.
2.3.
Decovan heeft op 24 september 2015 een vloerschuurmachine (een 3-schijfs planetaire diamantschuurmachine) van het merk en type Scan Combiflex 500PD (verder: de schuurmachine) met accessoires aan [eiser] verkocht. Op de website van Decovan wordt vermeld dat de schuurmachine zeer eenvoudig en comfortabel in gebruik is en onder meer als kenmerk
“Geen risico op beschadiging van de vloer”heeft.
2.4.
De schuurmachine is op 8 oktober 2015 in Den Haag aan [eiser] geleverd. Direct daarna is [eiser] de schuurmachine gaan gebruiken bij een aan hem opgedragen werk te Den Haag.
2.5.
Tussen 15 en 20 oktober 2015 heeft [eiser] via Whatsapp-berichten aan een medewerker van Decovan, de heer [persoon 2] , gemeld dat de machine waggelde en dat de bij de schuurmachine geleverde tussenschijven te groot waren. Hierop is door Decovan bevestigd dat een verkeerde maat tussenschijven is geleverd en zijn tussenschijven van de juiste maat op het werk te Den Haag afgeleverd.
2.6.
Op 20 oktober 2015 heeft [eiser] via Whatsapp-berichten aan voornoemde medewerker van Decovan opnieuw klachten over de schuurmachine geuit.
2.7.
Op 21 oktober 2015 heeft [eiser] het werk te Den Haag aan de klant opgeleverd. Vervolgens heeft Decovan in oktober 2015 onderzoek aan de schuurmachine verricht. Hierbij is de machine uit elkaar gehaald en is bij het terugplaatsen van de onderdelen vergeten één van de vulringen terug te plaatsen.
2.8.
Na voltooiing van het onderzoek heeft Decovan de machine aan [eiser] geretourneerd met bijlevering van een voedingskabel.
2.9.
[eiser] heeft de schuurmachine vervolgens gebruikt bij een aan hem opgedragen werk te Breda en een aan hem opgedragen werk te ’s Hertogenbosch. Het werk te Breda is op 20 januari 2016 aangevangen en het werk te ’s Hertogenbosch is aangevangen op 5 februari 2016. Met de uitvoering van het werk te Breda waren uiteindelijk 16 dagen gemoeid en met de uitvoering van het werk te ’s Hertogenbosch 13 dagen.
2.10.
Bij e-mail aan [persoon 1] , statutair bestuurder van Decovan, van 20 februari 2016 heeft [eiser] zich opnieuw over het functioneren van de schuurmachine beklaagd.
2.11.
Op 22 februari 2016 is [eiser] met de schuurmachine begonnen aan een aan hem opgedragen werk te Berkel en Rodenrijs. Dezelfde dag heeft hij zich bij [persoon 1] , beklaagd over het alle kanten opgaan cq. extreem waggelen van de schuurmachine.
2.12.
Op 23 februari 2016 heeft [persoon 1] de schuurmachine opgehaald en een lichtere leenmachine aan [eiser] ter beschikking gesteld. De volgende dag is de schuurmachine weer aan [eiser] geretourneerd en werd de leenmachine meegenomen. Daarna is op het werk te Berkel aan Rodenrijs door [eiser] ontdekt dat een schuurkop van de schuurmachine los zat en heeft hij dit aan Decovan gemeld. Hierop is [persoon 1] direct ter plaatse gegaan en heeft hij geconstateerd dat de schuurkop los zat omdat eerder bij de door Decovan aan de schuurmachine verrichte werkzaamheden was vergeten één van de vulringen terug te plaatsen. Dit euvel is aan het eind van de betreffende dag verholpen.
2.13.
In april 2016 heeft Decovan de schuurmachine gereviseerd. Daarbij is één van de onderschijven van de schuurmachine vervangen. Het opgemaakte onderzoeksrapport – voor zover hier van belang – vermeldt:
“[…]
7) Measured the bottom plates

We found a minimal difference, within factory tolerance, in height of the bottom plates

We removed all flexinav plates and bottom plates to achieve bare axles

Each of te axles was measerud on height and straightness.
o
No difference outside of factory tolerance was found.

Bottomplates were remounted and measured for height.
o
Here we again found a minimal difference within tolerance on one of the bottem plates. Therefore we decided to replace 1 bottomplate. After remplacement alle 3 were within the same tolerance.
o
The central plate was glued on with sillicone and thigtened with the 4 bolts.

We build up the flexinav disc further and thigtened them with new bolts.

Scan On plates were put on followed by a final measurement
o
All plates were within tolerance of hundreds of a mm difference, so well within Scanmaskin’s factory tolerance.
[…]”
2.14.
De verzekeraar van [eiser] heeft in verband met het werk te Breda een schadevergoeding van € 2.500,- aan hem uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en met waarmerking van het vonnis als Europese executoriale titel als bedoeld in de EET-verordening :
I. Decovan te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een schadevergoeding van € 28.463,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de voldoening;
II. Decovan te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten.
3.2.
Decovan voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

het toepasselijk recht

4.1.
Ingevolge artikel 26 van de EG-Verordening van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikte EEX-verordening) komt aan de Nederlands rechter rechtsmacht toe en is de rechtbank te Rotterdam bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Immers, Decovan is voor deze rechtbank verschenen en heeft de bevoegdheid van deze rechtbank niet betwist.
4.2.
Het gaat in deze zaak om een koopovereenkomst met betrekking tot een roerende zaak. Beide partijen zijn gevestigd in een staat die partij is bij het Weens koopverdrag (Convention on contracts for the International Sale of Goods van 11 april 1980, hierna: Weens Koopverdrag). Verder is de onderhavige schuurmachine door [eiser] ten behoeve van zijn onderneming aangeschaft en niet voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding. Daarom gelden voor deze koopovereenkomst de bepalingen van dit verdrag, tenzij partijen de toepassing van het Weens Koopverdrag geheel of gedeeltelijk hebben uitgesloten. Een rechtskeuze voor het recht van een verdragsluitende staat leidt in beginsel tot toepassing van het Weens Koopverdrag en is daarom onvoldoende om uitsluiting van het Weens Koopverdrag uit te kunnen afleiden.
4.3.
De intentie tot uitsluiting van het Weens Koopverdrag kan wel worden afgeleid uit een uitdrukkelijke uitsluiting van het verdrag, de keuze voor het recht van een niet-verdragsluitende staat, of door een specifieke verwijzing naar een wet of regeling van een staat die anders zou worden vervangen door een bepaling in het verdrag. Dat één van deze situaties zich voordoet is gesteld noch gebleken. Partijen hebben slechts specifiek verwezen naar art. 6:187 lid 4 BW respectievelijk art. 6:190 BW. Deze bepalingen zijn onderdelen van de Europese richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken die in Nederland is geïncorporeerd in Afdeling 3 van Titel 3 van Boek 6 BW, maar niet is geïncorporeerd in het Weens Koopverdrag. Het Weens Koopverdrag bevat ook geen bepalingen welke die Europese richtlijn vervangen.
4.4.
Bij toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag geldt alleen voor onderwerpen die niet in het Weens Koopverdrag zijn geregeld dat zij worden beheerst door het op grond van het internationaal privaatrecht toepasselijke nationale recht. Uit het beroep van partijen op voormelde bepalingen uit het Nederlands recht volgt dat zij (stilzwijgend) een keuze voor het Nederlands recht hebben gedaan.
4.5.
Omdat partijen zich niet over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en eventuele gevolgen daarvan hebben uitgelaten zal hen de gelegenheid worden geboden om dat bij na te melden conclusie te doen. Voorlopig gaat de rechtbank op grond het vorenstaande uit van toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en toepasselijkheid van het Nederlands recht op de onderwerpen die niet in dat verdrag zijn geregeld.
4.6.
Het beroep van Decovan op artikel 6:187 lid 4 BW faalt. Voor productaansprakelijkheid op de voet van Afdeling 3 van Titel 3 van Boek 6 BW is onder meer vereist dat de schade die als gevolg van het gestelde gebrek in het product is geleden, bestaat uit schade door dood of lichamelijk letsel dan wel uit schade aan zaken die – kort gezegd – door de benadeelde in de privésfeer worden gebruikt (artikel 6:190 BW). Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is, zodat deze regeling en de Europese Richtlijn waarop deze regeling is gebaseerd, toepassing missen.
beantwoorden aan de overeenkomst
4.7.
De vraag die in dit geschil beantwoord dient te worden is of de schuurmachine tussen de levering op 8 oktober 2015 en de revisie in april 2016 de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik van de schuurmachine nodig zijn. De door Decovan op haar website vermelde eigenschappen van de schuurmachine mogen daarbij in aanmerking worden genomen. Naar voorlopig oordeel van de rechtbank stemmen het Weens Koopverdrag en het Nederlands Burgerlijk Wetboek op dit gebied met elkaar overeen.
4.8.
De op [eiser] rustende stelplicht houdt in dat hij voldoende feiten dient te stellen waaruit volgt (i) dat de schuurmachine in voormelde periode niet de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik nodig waren, (ii) het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de tekortkoming en de geleden schade en (iii) de omvang van de geleden schade.
4.9.
Niet ter discussie staat dat het werk dat [eiser] in voormelde periode met de schuurmachine heeft uitgevoerd een normaal gebruik van de schuurmachine is.
4.10.
[eiser] stelt dat de schuurkoppen van de schuurmachine ten opzichte van elkaar ongelijk waren. Hierdoor, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiser] , kon met de schuurmachine niet behoorlijk worden geschuurd en bleven glooiingen (zichtbare schuurbanen) aanwezig. Decovan betwist dat en voert daartoe aan dat er slechts een minimaal hoogteverschil was dat binnen de tolerantiemarges van de fabrikant valt. Gelet op deze gemotiveerde betwisting en het door hem aangeboden bewijs, zal [eiser] het bewijs van zijn voormelde stelling worden opgedragen.
4.11.
Verder voert Decovan aan dat de schuurmachine, zoals in de gebruiksaanwijzing staat, dient te worden gebruikt met bevestigingsschijven cq. segmenten van Scanmaskin, dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van KGS-segmenten en KGS-bevestigingsschijven en dat de door hem ondervonden problemen daaraan te wijten zijn. Hierop heeft [eiser] gesteld dat hij voor het eerst op het werk te Berkel en Rodenrijs onderdelen van KGS heeft gebruikt en dat de schuurmachine na de revisie met KGS onderdelen naar behoren werkt. Voorts stelt [eiser] dat hij voorafgaand aan het werk te Berkel en Rodenrijs de door Decovan geleverde onderdelen heeft gebruikt die hij bij de levering heeft gekregen en die hij naar aanleiding van een verzoek om creditering van dhr. [persoon 2] van Decovan heeft gekregen. Hierbij heeft [eiser] ter zitting een gebruikte schijf van Scanmaskin getoond. In dit licht bezien heeft Decovan onvoldoende onderbouwd dat het gebruik van KGS onderdelen als alternatieve oorzaak van de problemen die [eiser] met de schuurmachine ondervond kan worden aangeduid, zodat dit verder buiten beschouwing kan blijven.
4.12.
Dat voor het slijpen van natuursteen, zoals [eiser] stelt, nodig is dat de watertoevoer nauwkeurig kan worden geregeld is niet door Decovan bestreden. Hiermee staat tussen partijen vast dat een nauwkeurig regelbare watertoevoer een eigenschap is die voor een normaal gebruik van de schuurmachine nodig is. De stelling van [eiser] dat de afstelknop van de watertoevoer van de schuurmachine niet goed reageerde en dat dit eerst na zijn e-mailbericht van 20 februari 2016 is hersteld, wordt wel door Decovan betwist. [eiser] zal daarom ook het bewijs van die stelling worden opgedragen.
4.13.
Uit de stellingen van [eiser] kan niet worden afgeleid dat er causaal verband bestaat tussen het leveren van tussenschijven van een te grote maat bij de schuurmachine en (een deel van) de gevorderde schade. [eiser] stelt dat die te grote tussenschijven zorgde voor opspatten van kalk tegen de (net gestucte) muren op het werk in Den Haag. Hij stelt echter niet dat er schade aan die muren is ontstaan en dat kan ook niet worden afgeleid uit de door hem gestelde schade aan extra tijd, reis- en materiaalkosten die hij aan het werk heeft moeten besteden. Dit betekent dat, bij gebrek aan belang, niet nader behoeft te worden ingegaan op de tussenschijven in een te grote maat die bij de schuurmachine zijn geleverd.
4.14.
[eiser] stelt dat de technische specificaties waaraan de stroomkabel van de schuurmachine moest voldoen hem niet zijn medegedeeld. Decovan betwist dat en verwijst daartoe naar paragraaf 1.1 van de bij de schuurmachine geleverde gebruiksaanwijzing. Dat de op het werk te Den Haag gebruikte stroomkabel aan de aldaar in de gebruiksaanwijzing opgegeven specificaties voldeed is door [eiser] niet met bewijsbare feiten onderbouwd. Evenmin is door hem inzichtelijk gemaakt dat de in de gebruiksaanwijzing opgegeven specificaties onjuist of ontoereikend zijn. Het gestelde gebrek in de verstrekking van technische specificaties van de schuurmachine en de aansprakelijkheid van Decovan voor het keer op keer uitvallen van de schuurmachine op het werk te Den Haag komt daarom niet vast te staan.
4.15.
Op of kort na 24 februari 2016 is door partijen vastgesteld dat één van de schuurkoppen van de schuurmachine los zat. Vast staat dat dit werd veroorzaakt door het ontbreken van één van de vulringen omdat een medewerker van Decovan was vergeten die vulring na een onderzoek van de machine terug te plaatsen. Als door [eiser] gesteld en niet door Decovan bestreden staat eveneens tussen partijen vast dat door het slijpen met een losse schuurkop schade aan de vloer te Berkel en Rodenrijs is ontstaan waardoor [eiser] herstelwerkzaamheden aan die vloer moest verrichten.
4.16.
Het Weens Koopverdrag bevat geen regeling van de verplichtingen van de verkoper bij de uitvoering van werkzaamheden aan de geleverde roerende zaak na de levering daarvan. Op voormelde fout van Decovan en de schade die [eiser] daardoor heeft geleden is daarom het Nederlands recht van toepassing (zie r.o. 4.4). Naar Nederlands recht vormt die fout een toerekenbare tekortkoming van Decovan in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] en dient Decovan de schade te vergoeden die [eiser] daardoor heeft geleden. Het ontbreken van een ingebrekestelling doet daaraan niet af. Immers, ten tijde van de ontdekking van de toerekenbare tekortkoming van Decovan was reeds schade aan de vloer te Berkel en Rodenrijs ontstaan en was die toerekenbare tekortkoming in zoverre niet herstelbaar.
4.17.
Uit het vorenstaande volgt dat Decovan in ieder geval de schade dient te vergoeden die [eiser] op het werk te Berkel en Rodenrijs door de loszittende schuurkop van de schuurmachine heeft geleden. Voor vergoeding van andere schade is slechts plaats indien [eiser] in het onder 4.10 en/of 4.12 bedoelde bewijs slaagt.
4.18.
Indien en voor zover vastgesteld zal worden dat Decovan aansprakelijk is voor de door [eiser] op het werk te Breda geleden schade dient de door [eiser] in verband met dat werk van zijn verzekeraar ontvangen uitkering van € 2.500 op die schade in mindering te worden gebracht. Niet gesteld is immers dat [eiser] door die verzekeraar is gerechtigd om die uitkering op Decovan te verhalen.
4.19.
De schade die [eiser] op het werk te Berkel en Rodenrijs door de loszittende schuurkop van de schuurmachine heeft geleden kan thans nog niet worden begroot. Immers, [eiser] stelt dat de schuurmachine ook nadat de ontbrekende vulring was teruggeplaatst niet naar behoren functioneerde en dat het ondeugdelijk functioneren van de machine in totaal tien extra dagen heeft gekost. Welk deel daarvan door de loszittende schuurkop is veroorzaakt kan daaruit niet worden afgeleid.
4.20.
Verder geldt dat [eiser] , ongeacht of de regels voor de begroting van de schade van het Weens Koopverdrag of van het Nederlands Burgerlijk Wetboek dienen te worden toegepast, zijn schade vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld zijn schade bij na te melden conclusie nader te onderbouwen en zal daarbij, naast hetgeen onder 4.19 is overwogen, het volgende in aanmerking dienen te nemen:
  • de door [eiser] gehanteerde vierkante meter prijzen kunnen vanwege de winstmarge die daarin zal zijn opgenomen niet zonder meer dienen als basis van de begroting van de schade wegens het moeten uitvoeren van herstelwerkzaamheden. Immers, bij die schade komt het aan op de in verband met de herstelwerkzaamheden gemaakte onkosten;
  • door [eiser] bestede (extra) tijd levert niet zonder meer schade op;
  • op de schade wegens een gemist werk dienen bespaarde kosten in mindering te worden gebracht, zodat alleen de gederfde winst voor vergoeding in aanmerking komt;
  • bewijs van het missen van het werk te Ouderkerk a/d Amstel (van [persoon 3] ) door de uitloop van het werk te Berkel en Rodenrijs ontbreekt vooralsnog.
4.21.
Partijen zullen zich bij hun (antwoord)conclusie na enquête kunnen uitlaten over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en eventuele gevolgen daarvan. Tevens zal [eiser] bij de conclusie zijnerzijds zijn schade nader kunnen onderbouwen en zal Decovan bij de conclusie harerzijds daarop kunnen reageren.
4.22.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat:
I. de schuurkoppen van de schuurmachine ten opzichte van elkaar ongelijk waren en dat daardoor met de schuurmachine niet behoorlijk kon worden geschuurd en glooiingen (zichtbare schuurbanen) aanwezig bleven;
II. de afstelknop van de watertoevoer van de schuurmachine niet goed reageerde en dat dit eerst na zijn e-mailbericht van 20 februari 2016 is hersteld;
5.2.
bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Dordrecht aan Steegoversloot 36, voor de rechter mr. D. van Dooren;
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens hem/haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2018 tot en met januari 2019 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
-
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank -
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- moeten toesturen;
5.6.
bepaalt dat partijen na de bewijslevering zich bij hun (antwoord)conclusie na enquête zich (mede) kunnen uitlaten als vermeld in r.o. 4.21;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018.
2515/2457