ECLI:NL:RBROT:2018:7745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
C/10/544158 / HA ZA 18-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over (verbeurde) dwangsommen en misbruik van recht in de context van rectificatie door een buitenlandse rechtspersoon

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een executiegeschil tussen de Gemeente Rotterdam en de rechtspersoon Turkuvaz ATV Sabah GmbH. De Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek, heeft de gedaagde, een Duitse rechtspersoon, aangeklaagd wegens het niet naleven van een eerder kort geding vonnis. Dit vonnis, gewezen op 29 juni 2017, verplichtte de gedaagde tot het plaatsen van rectificaties op haar website naar aanleiding van onrechtmatige publicaties die de reputatie van een gemeenteraadslid, [eiser], hebben geschaad. De gedaagde heeft de rectificaties niet geplaatst, wat heeft geleid tot de vordering van de Gemeente tot betaling van verbeurde dwangsommen van € 100.000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan de veroordelingen uit het kort geding vonnis en dat er meer dan 100 dagen zijn verstreken zonder dat de rectificatie is geplaatst. De gedaagde heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat het kort geding vonnis onjuist is en dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het vonnis executabel is en dat de gedaagde in beginsel € 100.000 aan dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden totdat er meer duidelijkheid is in een andere bodemprocedure die aanhangig is gemaakt door de gedaagde tegen de Gemeente en [eiser].

De rechtbank heeft de partijen verzocht om een akte in te dienen over de wijze waarop de beslissingen in de andere procedure van invloed kunnen zijn op deze zaak. De verdere beslissing is aangehouden, waarbij de rechtbank de belangen van beide partijen in overweging heeft genomen, evenals de noodzaak van behoorlijke rechtspleging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/544158 / HA ZA 18-116
Vonnis van 12 september 2018
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM, in het bijzonder de gemeenteraad,
zetelend te Rotterdam,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te 's-Gravenhage,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
TURKUVAZ ATV SABAH GMBH,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. E. Köse te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de gemeente, [eiser] en Sabah Duitsland genoemd worden.
Eisers worden tezamen ook als zodanig aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 25 april 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 juli 2018, alsmede de pleitnota van eisers en de met het oog op die zitting toegezonden producties van Sabah Duitsland;
  • de brief namens eisers naar aanleiding van het proces-verbaal d.d. 21 augustus 2018, met, zoals ter zitting afgesproken, de procesbesluiten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was in maart 2017 gemeenteraadslid voor het CDA in Rotterdam.
2.2
Sabah Duitsland geeft een (papieren en online) krant uit, die ook in Nederland veel gelezen wordt. Op 15 maart 2017 en op 23 maart 2017 heeft Sabah Duitsland twee artikelen gepubliceerd waarin [eiser] wordt genoemd. Deze hebben in de online versie van de krant van Sabah Duitsland nog enige tijd op de website gestaan.
2.3
[eiser] en de gemeente hebben Sabah Duitsland (en een tot hetzelfde concern behorende Turkse rechtspersoon) gedagvaard in kort geding. Tegen Sabah Duitsland is verstek verleend. Bij kort geding vonnis d.d. 29 juni 2017 (C/10/525901/KGZA 17-457, gepubliceerd als ECLI:NL:RBROT:2017:4816) is als volgt beslist, nadat de voorzieningenrechter zich (ook internationaal) bevoegd had verklaard:
“(…)
Voor wat betreft het belang van de gemeente Rotterdam in deze, hebben eisers aangevoerd dat de negatieve berichten over [eiser] op het internet mede verband houden met [eiser] in zijn hoedanigheid van gemeenteraadslid van de gemeente Rotterdam en dat [eiser] als gevolg van de smaad en laster gedwongen is geweest zijn functie van gemeenteraadslid (tijdelijk) neer te leggen. De Hoge Raad heeft bepaald dat aan de werkgever de bevoegdheid toekomt tot het instellen van een vordering uit hoofde van een eigen belang bij de bescherming van zijn werknemers alsook ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR: 2017:569). Naar analogie oordeelt de voorzieningenrechter dat een gemeentelijke instantie in rechte kan optreden in het geval dat een gemeenteraadslid wordt gehinderd in zijn functioneren bij de gemeente als gevolg van smaad en laster. De gemeente Rotterdam is wezenlijk in haar belangen aangetast door de handelwijze van gedaagden, zodat zij in die zin belang heeft bij toewijzing van de vorderingen.
De vorderingen
3.14.
De vorderingen komen er onder meer op neer dat gedaagden een rectificatie in de Turkse taal dienen te plaatsen, zowel bij de betreffende artikelen op de site van gedaagden als op de homepagina van hun website. Bij het petitum hebben eisers als voetnoot de Nederlandse vertaling van de door hen gewenste rectificatie vermeld.
De gewenste rectificatie bij de artikelen luidt als volgt: (…)
De gewenste rectificatie op de homepagina luidt als volgt: (…)
3.15.
Het gestelde onrechtmatige karakter van de publicaties is voldoende aannemelijk. De gevorderde rectificatie komt de voorzieningenrechter overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor en is, nu geen verweer wordt gevoerd, daarom voor toewijzing vatbaar.
Wel wordt het volgende overwogen. Hoewel de voorzieningenrechter de Turkse taal niet machtig is, merkt hij op dat de rectificaties in het Turks onder de punten 1 t/m 6 van het petitum volledig gelijk zijn, terwijl in de Nederlandse vertaling van de twee soorten teksten verschil zit in de eerste zin. Kennelijk hebben eisers abusievelijk in alle gevallen dezelfde Turkse rectificatie-tekst overgenomen, doch dat leidt ertoe dat niet kan worden uitgegaan van de volledige juistheid van de Turkse tekst. Eisers dienen zorg te dragen voor een Turkse vertaling van bovengenoemde rectificatie in het Nederlands door een beëdigde vertaler. Gedaagden zullen worden veroordeeld tot het plaatsen van de door eisers aangeleverde beëdigde vertaling. De rectificatie bij de artikelen dient op de site vermeld te blijven zolang de artikelen op die site blijven staan. De rectificatie op de homepagina dient gedurende
7 dagen zichtbaar te blijven.
3.16.
Het gevorderde onder punten 7 en 8 ligt als na te melden voor toewijzing gereed. De dwangsommen zullen worden beperkt en gemaximeerd.
(…)
4 De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden;
(4.2-4.4 betreffen de Turkse gedaagde, opm rb)
4.5.
veroordeelt Sabah Duitsland om binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan de tekst van het item op haar website van 15 maart 2017 met titel “Zaman Hollanda vatandașlarımızı hedef gösteriyor” (momenteel gepubliceerd op http://www.sabah.de/gundem/2017/03/15/zaman-hollanda-vatandaslarimizi-hedef-gosteriyor-1489589262) toe te voegen, in een opvallende banner bovenaan het bericht, en daar toegevoegd te houden zolang het artikel op de website blijft staan, zonder verder commentaar daaraan toe te voegen, in hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte, maar vet en met het woord “RECTIFICATIE” in het rood, de door eisers aan te leveren beëdigde vertaling in het Turks van de volgende rectificatie-tekst:
“RECTIFICATIE: in deze en andere publicaties hebben wij het Rotterdamse gemeenteraadslid [eiser] ten onrechte in verband gebracht met terrorisme, oplichting en het verraden van Turkse Nederlanders. Deze beschuldigingen hebben ernstige gevolgen gehad voor het privéleven en het als gemeenteraadslid functioneren van de heer [eiser] . Voor deze beschuldigingen bestond geen grond en die hadden wij dan ook niet mogen plaatsen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft onze beschuldigingen inmiddels als onrechtmatig beoordeeld en heeft ons bevolen deze rectificatie te plaatsen.”
4.6.
veroordeelt Sabah Duitsland om binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan de tekst van het item op haar website van 23 maart 2017 met titel “AP’den utanç verici Daily Sabah kararı” (momenteel gepubliceerd op
http://www.sabah.de/gundem/2017/03/23/apden-utanc-verici-daily-sabah-karari) toe te voegen, in een opvallende banner bovenaan het bericht, en daar toegevoegd te houden zolang het artikel op de website blijft staan, zonder verder commentaar daaraan toe te voegen, in hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte, maar vet en met het woord
“RECTIFICATIE” in het rood, de door eisers aan te leveren beëdigde vertaling in het Turks van de volgende rectificatie-tekst:
“RECTIFICATIE: in deze en andere publicaties hebben wij het Rotterdamse gemeenteraadslid [eiser] ten onrechte in verband gebracht met terrorisme, oplichting en het verraden van Turkse Nederlanders. Deze beschuldigingen hebben ernstige gevolgen gehad voor het privéleven en het als gemeenteraadslid functioneren van de heer [eiser] . Voor deze beschuldigingen bestond geen grond en die hadden wij dan ook niet mogen plaatsen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft onze beschuldigingen inmiddels als onrechtmatig beoordeeld en heeft ons bevolen deze rectificatie te plaatsen.”
4.7.
veroordeelt Sabah Duitsland om bovenaan de homepagina van de website www.sabah.de, binnen 24 uur na betekening van het vonnis, de volgende tekst te plaatsen, zonder verder commentaar daaraan toe te voegen, en deze tekst gedurende 7 dagen te laten staan:
“RECTIFICATIE: onlangs hebben wij het Rotterdamse gemeenteraadslid [eiser] ten onrechte in verband gebracht met terrorisme, oplichting en het verraden van Turkse Nederlanders. Deze beschuldigingen hebben ernstige gevolgen gehad voor het privéleven en het als gemeenteraadslid functioneren van de heer [eiser] . Voor deze beschuldigingen bestond geen grond en die hadden wij dan ook niet mogen plaatsen.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft onze beschuldigingen inmiddels als onrechtmatig beoordeeld en heeft ons bevolen deze rectificatie te plaatsen.”
4.8.
verbiedt gedaagden om in de toekomst opnieuw uitlatingen te doen (hetzij online, hetzij op papier) over [eiser] waarin [eiser] in verband wordt gebracht met terreur, een terroristische organisatie, het regisseren van vijandschap ten opzichte van Turkije, het verraden van Turken aan de Nederlandse overheid, of het oplichten van in Nederland wonende Turken;
4.9.
veroordeelt ieder van gedaagden om aan eisers een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag of deel daarvan voor elke keer dat zij niet of niet tijdig aan elk van de voorgaande bevelen of verboden voldoet (dus: per overtreding, per dag), met een maximum van
€ 100.000,- voor iedere gedaagde;
4.10.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten,(…)
4.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af. (…)”
2.4
Het kort geding vonnis is op 8 augustus 2017 naar behoren aan Sabah Duitsland betekend.
2.5
De beide artikelen waarop het vonnis ziet zijn door Sabah Duitsland van haar website verwijderd. De banner en rectificaties bij de artikelen en de rectificatie op de homepagina (kort geding vonnis, 4.7) zijn niet geplaatst.
2.6
Sabah Duitsland is tegen het kort geding vonnis niet in verzet gekomen.
2.7
Sabah Duitsland heeft inmiddels tegen [eiser] en de gemeente een dagvaarding doen uitbrengen. In die zaak vordert zij, kort samengevat, een verklaring voor recht dat de publicatie van de artikelen van 15 en 23 maart 2017 niet onrechtmatig was; [eiser] en de gemeente vorderen in reconventie, kort samengevat, rectificaties en een verbod, op straffe van dwangsommen. In die (andere) bodemprocedure (zaak/rolnr. C/10 548802/ HA ZA 18-414) is een comparitie bepaald op 19 oktober 2018.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen samengevat – een verklaring voor recht inhoudend dat Sabah Duitsland niet heeft voldaan aan de veroordelingen die de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis heeft uitgesproken en dat Sabah Duitsland dientengevolge een bedrag van
€ 100.000 aan dwangsommen heeft verbeurd, met veroordeling van Sabah Duitsland tot betaling van € 100.000, vermeerderd met rente, alles met veroordeling van Sabah Duitsland in de proceskosten. Zij vorderen voorts afgifte van een certificaat als bedoeld in art. 53 EEX-Vo-II (Verordening (EU) Nr. 1215/2012) .
3.2.
Sabah Duitsland voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eisers in de proceskosten, althans aanhouding totdat uitspraak is gedaan in de andere (onder 2.7 bedoelde) bodemprocedure.
Tegen de vermeerdering van eis, afgifte van het certificaat, heeft Sabah Duitsland bezwaar gemaakt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover het gaat om de dwangsommen betreft het hier een executiegeschil. Eisers hebben hun vordering ter comparitie in die zin beperkt dat zij stellen dat Sabah Duitsland het vonnis niet is nagekomen op het punt van het plaatsen van de rectificatie op de homepagina. Zij baseren hun vordering dus thans louter op overtreding van het gebod vervat in rov. 4.7 van het kort geding vonnis.
Dat Sabah Duitsland die rectificatie niet heeft geplaatst en het vonnis in zoverre niet is nagekomen staat als zodanig niet ter discussie. Op het niet nagekomen gedeelte -de rectificatie als bedoeld in rov. 4.7- was een dwangsom gesteld. In beginsel kunnen eisers dan aanspraak maken op betaling van dwangsommen.
4.2
Sabah Duitsland meent dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat het kort geding vonnis op een aantal punten onjuist is. Zo is de gemeente niet de werkgever van [eiser] en waren de uitlatingen, gelet op de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, niet onrechtmatig. Slechts het uitblijven van verweer aan haar zijde heeft ertoe geleid dat het kort geding vonnis zo luidt als het doet. Zij wijst er in dat verband op dat het haar bedoeling was om verweer in rechte te voeren, maar dat het aan tekortschieten van haar (toenmalige) advocaat te wijten is dat niet tijdig in verzet gekomen is.
Zoals eisers terecht aanvoeren is er in deze procedure geen ruimte voor een inhoudelijke herbeoordeling van het geschil dat heeft geleid tot het kort geding vonnis. Tegen dat kort geding vonnis staan geen rechtsmiddelen meer open. Het is dus executabel, nog daargelaten dat het ook uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De feitelijke achtergrond van het niet instellen van verzet ligt geheel in de sfeer van Sabah Duitsland en komt, in de verhouding tot eisers, voor haar rekening en risico. Niet ter zake doet of de door Sabah Duitsland ingeschakelde advocaat fouten heeft gemaakt.
Dit verweer faalt dus.
4.3
Tussen partijen is in geschil tot welke hoogte dwangsommen kunnen zijn verbeurd.
Eisers stellen dat de wijze waarop de veroordeling is geformuleerd geen andere uitleg toelaat dan dat het volledige maximum van € 100.000 is verbeurd. Immers, er is opgelegd een dwangsom van € 1000 per dag en de plaatsing van de rectificatie op de homepagina is gedurende meer dan 100 dagen na de betekening op 8 augustus 2017 uitgebleven.
Sabah Duitsland heeft de veroordeling zo gelezen dat zij slechts € 7.000 aan dwangsommen verbeurd kan hebben door het achterwege laten van de rectificatie op de homepagina. Zij heeft zich daartoe door een Duitse advocaat laten adviseren. De uitleg die Sabah Duitsland aan de tekst van rov. 4.7 geeft is, dat uit de omstandigheid dat de rectificatie slechts 7 dagen hoefde te blijven staan, volgt dat zij niet meer dan de dwangsommen voor die 7 dagen kan hebben verbeurd. In dat verband wijst zij ook op het gebruik van het woord
onlangsin de tekst van de rectificatie.
4.4
De lezing van Sabah Duitsland is niet juist. Het is vaste jurisprudentie dat het bij de uitleg van een veroordeling op straffe van een dwangsom aankomt op het doel en de strekking van de veroordeling in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.5
Het doel van de veroordelingen als vervat in het kort geding vonnis onder rov. 4.5 en 4.6 en de vraag of daaraan is voldaan kunnen verschillend worden opgevat, omdat daarbij de rectificatie wordt gekoppeld aan het op de site blijven staan van de artikelen; vast staat dat Sabah Duitsland de artikelen heeft verwijderd. Dat onderkennen eisers ook, maar op die veroordelingen baseren zij zich niet (meer).
4.6
Het doel en de strekking van de veroordeling onder 4.7 is echter duidelijk. De voorzieningenrechter heeft de artikelen onrechtmatig geacht. Daarom heeft hij bevel gegeven om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de rectificatie bovenaan de homepagina te plaatsen. Het doel daarvan is dat de lezers van Sabah Duitsland meteen bij het raadplegen van de website, bovenaan de homepagina, kennis nemen van de omstandigheid dat een rechter de beide artikelen onrechtmatig heeft geacht, zodat zij gerectificeerd moeten worden. Dat is een ander, en verderstrekkend, doel dan louter het verwijderen van de artikelen of het, bij de artikelen, vermelden van de rectificatie. Het gaat hier om een zelfstandig bevel. Om te bereiken dat Sabah Duitsland ook daadwerkelijk en tijdig die rectificatie zou plaatsen is in rov. 4.9 een dwangsom opgelegd. Zij is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000 per dag
voor elke keer dat zij niet of niet tijdig aan elk van de voorgaande bevelen of verboden voldoet (dus: per overtreding, per dag). Het vonnis is betekend op 8 augustus 2017. Elke dag daarna opnieuw heeft Sabah Duitsland aan het onder rov. 4.7 gegeven bevel niet voldaan. Dat heeft meer dan 100 dagen geduurd (de rectificatie is immers helemaal niet geplaatst), zodat meer dan € 100.000 aan dwangsommen verbeurd zou zijn, als de voorzieningenrechter niet een maximum van
€ 100.000 per gedaagde had vastgesteld.
Op die wijze ging van de dwangsom (gedurende in elk geval 100 dagen) een prikkel uit om aan het bevel te voldoen en de rectificatie te plaatsen.
4.7
De genoemde termijn van zeven dagen heeft geen andere betekenis dan het vastleggen van de minimumtijd dat deze rectificatie op de site moet blijven staan. Dat blijkt uit rov. 3.15 van het kort geding vonnis. Daaraan ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat het niet nodig was om die rectificatie meer dan 7 dagen op de website te laten staan, omdat de lezers na die 7 dagen voldoende geïnformeerd zouden zijn. Daaruit kan, gelet op het voorgaande, niet worden afgeleid dat de voorzieningenrechter van oordeel was dat het slechts gedurende de zeven dagen na betekening nodig was om de lezers te informeren. Voor een dergelijke uitleg biedt het kort geding vonnis geen aanknopingspunten. Die is ook moeilijk te rijmen met de omstandigheid dat het vonnis op 29 juni 2017 gewezen is, terwijl de artikelen meer dan drie maanden daarvoor verschenen waren. Uit de inhoud en aard van de rectificatie blijkt dat het niet gaat om mededelingen die slechts zeer kort actueel zijn. De veroordeling onder rov. 4.8, die op de toekomst slaat, geeft juist aan dat het hier om onrechtmatige mededelingen ging die langere tijd van belang werden geacht.
Nu vast staat dat Sabah Duitsland de rectificatie nooit geplaatst heeft wordt aan de vraag of zij die rectificatie voldoende lang heeft laten staan niet toegekomen. Dat in de tekst van de rectificatie het woord “onlangs” voorkomt mist om diezelfde reden belang; als Sabah Duitsland de rectificatie wel had geplaatst, maar in de ogen van eisers te laat, zou dat woord relevant kunnen zijn, maar in de huidige situatie niet.
Ook dit verweer faalt; Sabah Duitsland heeft in beginsel € 100.000 verbeurd.
4.8
Sabah Duitsland voert verder aan dat eisers, alle omstandigheden in aanmerking genomen, misbruik van recht maken door nu aanspraak te maken op betaling van verbeurde dwangsommen.
Omdat in de andere bodemprocedure aspecten van het geschil aan de orde kunnen komen en beslissingen kunnen worden genomen die als relevante omstandigheden in deze context hebben te gelden heeft Sabah Duitsland gevraagd om aanhouding tot na de zitting, dan wel het vonnis, in die zaak. Eisers hebben daartegen bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt. Ook als geen sprake is van een kennelijke misslag of van een als gevolg van nieuwe feiten optredende noodtoestand kan het onder bijzondere omstandigheden zo zijn dat het recht om aanspraak te maken op verbeurde dwangsommen wordt misbruikt. In dat verband kan van belang zijn dat het kort geding vonnis bij verstek gewezen is en dat het hier gaat om een botsing van grondrechten, mede in aanmerking nemend de positie van Sabah Duitsland, die een krant uitgeeft.
De rechtbank acht het tegen die achtergrond, mede gelet op het feit dat de comparitie in de zaak met rolnr. 18-414 op 19 oktober 2018 is voorzien, uit een oogpunt van behoorlijke rechtspleging aangewezen om die zitting en de in die zaak te nemen beslissingen af te wachten voordat op dit verweer wordt beslist. De vertraging die daaruit voortvloeit is niet zodanig dat dit proceseconomisch onverantwoord is.
Daarbij is meegewogen dat de beslissingen in die zaak ook van belang kunnen zijn voor de in deze zaak gevorderde verklaringen voor recht, waarbij eisers kennelijk menen belang te hebben naast de veroordeling tot betaling van € 100.000 aan verbeurde dwangsommen.
4.9
De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen, opdat partijen elk een akte kunnen nemen over de wijze waarop de dan bekende beslissingen in de zaak met rolnr. 18-414 kunnen en/of moeten meewegen in het kader van dit geschil.
Elke verdere beslissing, ook omtrent het ter zitting geformuleerde verzoek tot afgifte van een certificaat en de vraag of dat een ontoelaatbare eisvermeerdering inhoudt, wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 januari 2019voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.4, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018.
106/
1582