ECLI:NL:RBROT:2018:775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
6598149 VV EXPL 18-32
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil en voorwaardelijke ontruiming in huurzaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen Easy World Foods B.V. en Van den Herik Onroerend Goed B.V. Eiseres, Easy World Foods B.V., had een huurachterstand van € 9.361,19 en was eerder door de kantonrechter veroordeeld tot betaling hiervan, met de voorwaarde dat indien zij niet binnen 30 dagen aan deze verplichting voldeed, zij het gehuurde diende te ontruimen. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2018, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. Eiseres stelde dat zij had voldaan aan de voorwaarden van het eerdere vonnis, terwijl gedaagde aanvoerde dat dit niet het geval was en dat de kantonrechter niet bevoegd was om van het executiegeschil kennis te nemen.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet tijdig had voldaan aan de betalingsverplichtingen, aangezien de huur voor januari 2018 pas op 12 januari 2018 was betaald, terwijl deze uiterlijk op 1 januari 2018 voldaan had moeten zijn. De rechter concludeerde dat de termijn van 30 dagen voor het voldoen aan de betalingsverplichtingen begon op 13 december 2017 en eindigde op 11 januari 2018. Aangezien de laatste betaling na deze termijn was ontvangen, werd de vordering van eiseres afgewezen. Eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6598149 VV EXPL 18-32
uitspraak: 26 januari 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Easy World Foods B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai-Ohachu, Meta Juridica Juristen te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van den Herik Onroerend Goed B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Weesp,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.S. Kreupeling, advocaat te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Ter zitting is namens eiseres de heer [O.] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens gedaagde is mevrouw [S.] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
Gedaagde is vrijwillig verschenen naar aanleiding van het aanbrengen van de zaak door eiseres op 23 januari 2018.
Van het ter zitting verhandelde, heeft de griffier aantekening gehouden. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1
Eiseres huurt van gedaagde de bedrijfsruimte aan de [straat- en plaatsnaam].
2.2
Op 12 december 2017 heeft de kantonrechter te Rotterdam eiseres in kort geding, kort samengevat en voor zover voor dit geding van belang, veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 9.361,19 en proceskosten en voorts:
“ staat EWF toe om het totaal van het hierboven genoemde en aan Van den Herik verschuldigde bedragen, naast de lopende huur, aan Van den Herik te betalen binnen 30 dagen na de datum van dit vonnis”.Alleen voor het geval eiseres niet binnen de gestelde termijn van 30 dagen geheel aan die betalingsverplichting heeft voldaan wordt eiseres veroordeeld het gehuurde te ontruimen.
2.3
Het kort geding vonnis, met zaaknummer 6415767 VV EXPL 17-427, van 12 december 2017 is op 13 december 2017 voor eerste grosse aan gedaagde uitgegeven.
2.4
Gedaagde heeft het voornoemde vonnis op 15 december 2017 doen betekenen en bevel gedaan tot betaling van € 6.399,06 nog verschuldigde te verhogen met p.m. posten voor de rente vanaf 14 december 2017 en de huur van januari 2018.
2.5
Op 8 en 9 januari 2018 heeft eiseres het bedrag van in totaal € 6.399,06 betaald aan gedaagde. Op 11 januari 2018 betaalde eiseres de huur voor januari 2018, welk bedrag op 12 januari 2018 door gedaagde is ontvangen.
2.6
De ontruiming van het gehuurde is gepland op 24 januari 2018 om 14.00 uur.

3.De stellingen van partijen

3.1
Eiseres vordert, kort weergegeven,
a. nakoming van de huurovereenkomst door het gehuurde ter beschikking te blijven stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. een verbod om het gehuurde te ontruimen totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd of ontbonden op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c. buitengerechtelijke kosten;
d. proceskosten.
Zij stelt daartoe dat eiseres heeft voldaan aan de voorwaarden die de kantonrechter in het vonnis van 12 december 2017 heeft gesteld, zodat er geen executoriale titel meer is om tot ontruiming over te gaan. Het geding is om die reden geen executiegeschil en omdat het gaat om huur is de kantonrechter bevoegd van het geschil kennis te nemen.
3.2
Gedaagde voert een inhoudelijk verweer. Kort samengevat stelt zij dat sprake is van een executiegeschil en dat de kantonrechter niet bevoegd is van een executiegeschil kennis te nemen. Voorts stelt zij dat door eiseres niet aan de voorwaarde in het vonnis is voldaan, nu door eiseres de lopende huur niet tijdig, uiterlijk op 1 januari 2018, is voldaan en omdat deze huur ook niet is voldaan binnen de termijn die door de kantonrechter op 12 december 2017 alsnog is gegeven.

4.De beoordeling van het geschil

4.1
In deze voorlopige voorziening moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop, toewijzing van de vordering reeds nu gerechtvaardigd is.
4.2
Gelet op de vordering is sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van eiseres.
4.3
Door eiseres is aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde niet bevoegd is het op 12 december 2017 gewezen vonnis ten uitvoer te leggen, omdat aan de voorwaarde die de kantonrechter heeft gesteld is voldaan. Eiseres betoogt dat daarom van een executiegeschil geen sprake is.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1993, NJ 1984,145, Ritzen/Hoekstra). Door eiseres wordt op geen van de hiervoor genoemde omstandigheden een beroep gedaan. Eiseres respecteert daarmee het gewezen vonnis en wenst dit niet te schorsen. Eiseres wenst slechts te zien beoordeeld of gedaagde nog tot tenuitvoerlegging bevoegd is. Deze vraag betreft eveneens de vraag of het vonnis nog kan worden geëxecuteerd en is daarmee een executiegeschil te noemen. De vordering sub b, het verbod om te ontruimen, wijst daar ook op.
4.4
Over de vraag of de kantonrechter bevoegd is in een executiegeschil wordt in de rechtspraak en literatuur verschillend gedacht. De kantonrechter meent dat voor de beide ingenomen standpunten iets valt te zeggen en zal, om partijen duidelijkheid te verschaffen over de materiële vraag die hen verdeeld houdt, beoordelen of eiseres aan de voorwaarde om de ontruiming te voorkomen heeft voldaan.
4.5
De kantonrechter heeft eiseres in het kort geding vonnis van 12 december 2017 de mogelijkheid geboden om de ontruiming van het gehuurde te voorkomen door haar in de gelegenheid te stellen binnen dertig dagen na de datum van het vonnis de huurachterstand, de kosten en de rente te voldoen,
naastde lopende huur.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de betaling voor januari 2018 niet uiterlijk op 12 januari 2018 gedaan had moeten worden, maar op 1 januari 2018, de vervaltermijn van de huur voor de maand januari 2018.
De kantonrechter overweegt immers dat de achterstand en de kosten binnen 30 dagen betaald moeten worden,
naast de lopende huur. De lopende huur, in casu de huur van januari 2018, vervalt steeds op de eerste van de maand en moet maandelijks uiterlijk op die vervaldatum worden betaald. Het reguliere betalen van de lopende huur wordt, met andere woorden, niet beïnvloed door een voorwaarde die ziet op de achterstallige huur en kosten. Eiseres heeft de lopende huur niet tijdig voldaan en daarom wordt niet aan de voorwaarde om de ontruiming te voorkomen voldaan.
4.6
Wanneer zou worden aangenomen dat de lopende huur deze ene keer uiterlijk binnen dertig dagen na het wijzen van het vonnis zou kunnen worden voldaan geldt het volgende. Bepalend is dat het vonnis werd gewezen op 12 december 2017. Dit betekent dat de in de voorwaarde bedoelde termijn aanvangt op 13 december 2017.
Eiseres heeft bepleit dat de datum van afgifte van de grosse bepalend is voor het aanvangen van de termijn, maar dat is onjuist. Artikel 231 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat op de dag van het wijzen van het vonnis een afschrift, in executoriale vorm, wordt afgegeven. In dit geval is dit afschrift, de grosse, een dag later verstrekt. Deze vertraging heeft evenwel geen rechtsgevolg, in het bijzonder niet het rechtsgevolg dat de beroepstermijn verschuift. (Tekst & Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering artikel 231 aantekening 1). De kantonrechter oordeelt dat ditzelfde ontbreken van rechtsgevolg impliceert dat de termijn van de voorwaarde evenmin verschuift.
De termijn van 30 dagen begint derhalve te lopen op 13 december 2017 en eindigt 30 dagen later op 11 januari 2018. Dit betekent dat de betalingen uiterlijk op 11 januari 2018 moeten zijn verricht, dat wil zeggen, moeten zijn ontvangen. Nu de laatste betaling, de huur van januari 2018, eerst op 12 januari 2018 werd ontvangen, is de termijn overschreden en heeft eiseres niet voldaan aan de in het vonnis gestelde voorwaarde.
4.7
Nu eiseres hoe dan ook niet tijdig heeft voldaan aan de kans die de kantonrechter haar heeft geboden om de ontruiming af te wenden worden haar vorderingen afgewezen.
4.8
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiseres met de kosten van het geding belast.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt eiseres in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401