ECLI:NL:RBROT:2018:7769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
10/660086-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd door een groep tegen buurtbewoners in Rotterdam

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 februari 2017, waarbij de verdachte deel uitmaakte van een groep die vier buurtbewoners in een park aanviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de slachtoffers heeft ingesloten en met geweld heeft aangevallen, waarbij ook wapens zoals een mes en een honkbalknuppel zijn gebruikt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde. De rechtbank achtte de verdachte medeverantwoordelijk voor het geweld en oordeelde dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de gewelddadige acties. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van twee jaar in. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van het geweld schade hadden geleden. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op de slachtoffers en de gemeenschap, en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660086-17
Datum uitspraak: 5 september 2018
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte maakte deel uit van de groep aanvallers. Hij heeft zich niet gedistantieerd van het groepsgeweld en hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd door het tonen van een mes. Daarmee heeft hij ook opzet gehad op het in vereniging plegen van dat geweld. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken. De aangevers [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] hebben de aanval die op hen is gepleegd nadien onderling besproken en hebben met elkaar foto’s bekeken voordat zij een (tweede) verklaring hebben afgelegd. Pas daarna hebben zij de naam van onder meer de verdachte aan de politie doorgegeven. De raadsman stelt dat, onder deze omstandigheden, de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar genoeg zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Bovendien was de verdachte ten tijde van het geweld elders.
4.1.3.
Beoordeling
Uit de aangiftes in het dossier blijkt dat op 8 februari 2017 aangevers [naam slachtoffer 4] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] vanaf het huis van de familie [naam familie slachtoffers] met een aantal jongens zijn meegelopen naar een park nabij het [plaats delict 1] in Rotterdam. Daar werden zij opgewacht, ingesloten en met geweld aangevallen door een grote groep jongens, waarvan een deel bewapend was, met onder meer een stalen/ijzeren pijp, een mes en een honkbalknuppel. Uit de verklaring van de verbalisanten die de aangevers ter plaatse hebben aangetroffen en uit de medische informatie in het dossier blijkt dat elk van de aangevers in meer of mindere mate letsel heeft opgelopen. Deze gang van zaken heeft ter zitting niet ter discussie gestaan.
[naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 2] hebben ieder afzonderlijk, direct, dan wel korte tijd na de gevechtshandelingen, gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd, ten aanzien van de herkenning van de verdachte in de groep aanvallers en als de persoon die een mes in zijn hand hield. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat er tussen de slachtoffers voorafgaand aan het afleggen van hun tweede verklaring tegenover de politie en hun latere verklaring tegenover de rechter-commissaris, contact heeft plaatsgevonden nog niet zonder meer met zich brengt dat de door hen afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en onbruikbaar voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Uit de verklaringen blijkt niet dat het onderlinge contact heeft geleid tot aanpassing van hun verklaring of tot het afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid. Deze herkenningen van de verdachte staan niet op zichzelf, maar ondersteunen elkaar. Dat de aangevers de naam van de verdachte niet kenden en die hebben achterhaald aan de hand van een foto op Facebook is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de herkenning van de genoemde aangevers afzonderlijk. Verdachte woont al jaren in de buurt van de aangevers, zij kennen hem in ieder geval van gezicht, als lid van de groep waartoe hij volgens de aangevers behoorde. De rechtbank acht deze verklaringen dan ook voldoende betrouwbaar, zodat het hieromtrent gevoerde verweer wordt verworpen. Gelet op voornoemde onderling consistente verklaringen van aangevers, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het geweld elders was niet geloofwaardig, nog daargelaten dat deze verklaring door de verdediging niet is onderbouwd met stukken die het gestelde alibi staven.
Gezien het voorgaande staat vast dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die collectief geweld heeft gepleegd tegen aangevers. Ook is gebleken dat hij daaraan, door het tonen van een mes, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten. De verdachte moet dan ook als medepleger van het aangewende geweld worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte medeverantwoordelijk is voor de gedragingen van de overige daders, aangezien deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet gebracht kunnen worden. Daarom komen ook die handelingen die niet door de verdachte zelf zijn uitgevoerd voor zijn rekening en verantwoordelijkheid. Het ten laste gelegde door de verdachte in vereniging plegen van openlijk geweld is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 08 februari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
te weten het [plaats delict 1]
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het (met kracht), meermalen, althans eenmaal:
- slaan/stompen en schoppen/trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4] en die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 3] , en
- met een of meer houten stokken, althans (een) hard(e) voorwerp(en), slaan op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4] en die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 3] , en
- met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, slaan op de arm van die
[naam slachtoffer 4] , en
- met een metalenvoorwerp, slaan tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 3] ,
- bijten in de wang van [naam slachtoffer 2] , en
- met een mes maken van stekende
bewegingen in de richting van [naam slachtoffer 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
De vier slachtoffers zijn meegelokt naar een park en daar door een grote groep bewapende jongens opgewacht, ingesloten en aangevallen. De slachtoffers zijn zodanig verwond geraakt dat zij naar het ziekenhuis zijn vervoerd en behandeling nodig hadden voor hun verwondingen. Het letsel van het slachtoffer [naam slachtoffer 3] had nog veel ernstiger kunnen zijn.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden en zich angstig en bedreigd blijven voelen. Dat geldt hier temeer, aangezien de aanval in de buurt van de woning van de slachtoffers plaatsvond en de verdachte en zijn medeverdachten ook in de buurt van de slachtoffers wonen. De confrontatie tussen verdachte en de slachtoffers heeft – na een eerdere confrontatie tussen aangever [naam slachtoffer 4] en enkele leden van de groep - plaatsgevonden op en aan de openbare weg. Naar de ervaring leert leiden dit soort delicten ook tot angstgevoelens bij degenen die hiervan getuige zijn geweest. Dergelijke delicten dragen bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen maar zeker ook in de buurt waar drie van de slachtoffers wonen. Door zijn deelname aan dit groepsgeweld heeft de verdachte zich op een uitermate laffe en verwerpelijke wijze gedragen.
Hoewel de mate van organisatie van het openlijk geweld niet is komen vast te staan kan, gelet op de feitelijke omstandigheden, niet anders worden geconcludeerd dan dat hiervan wel sprake geweest moet zijn nu de slachtoffers naar het parkje in een hinderlaag zijn gelokt waar zij werden opgewacht door een grote, bewapende overmacht. Dit blijkt ook wel uit de omstandigheid dat de slachtoffers hebben verklaard dat de verdachte en de rest van de groep bewapende mannen, zonder tevoren te hebben overlegd, meteen begonnen met de bewezenverklaarde geweldshandelingen. Dergelijk geweld roept om een geloofwaardige strafrechtelijke reactie, achterwege blijven daarvan kan leiden tot tegengeweld en verdere escalatie.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (verder te noemend: LOVS).
Gezien de ernst van de feiten kan, mede gelet op het bepaalde in artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezenverklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak, miskend zouden worden. Het bewezenverklaarde feit valt naar het oordeel van de rechtbank buiten het “reguliere” kader van straatgeweld, nu sprake is van een vooropgezette, geraffineerde aanval op vier personen door een overmacht van bewapende mannen, die het viertal in een hinderlaag heeft gelokt en waarbij grof geweld is gebruikt. Bij de beslissing om een hogere straf op te leggen neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de slachtoffers in de vorderingen benadeelde partij die zij hebben ingediend allen te kennen hebben gegeven dat zij nog steeds worden geïntimideerd door de verdachte en zijn medeverdachten. Zij kunnen in hun eigen woonomgeving tot de dag van vandaag dus nog niet veilig over straat. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft er door zijn proceshouding en door niet te verschijnen ter terechtzitting voor gekozen geen verantwoording af te leggen voor dit geweld. De door de rechtbank voorgenomen straf heeft verder in het onderhavige geval ook een generaal preventief doel om de samenleving te laten zien dat het gedrag van de verdachte volstrekt onacceptabel is.
Hoewel het tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling van de verdachte en de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de zitting van 22 augustus 2018 lang is, kan dit, gelet op de complexiteit van de strafzaak en de onderzoekswensen van de verdediging, niet aan het openbaar ministerie worden toegerekend. De rechtbank acht dit tijdsverloop dan ook niet van dusdanige aard dat daar bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening mee zou moeten worden gehouden.
Alles afwegend acht de rechtbank voor verdachte, gelet op diens aandeel in het geweld, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, te weten één maand, voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vorderingen benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregelen

[naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 130,- aan materiële schade (kapotte kleding) en een vergoeding van € 800,- aan immateriële schade.
[naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9,18 aan reiskosten en een vergoeding van immateriële schade van € 750,-.
[naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 29,75 (bestaande uit € 15,30 eigen risico zorgverzekering en € 14,45 reiskosten) aan materiële schade en een vergoeding van € 700,- aan immateriële schade.
[naam benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3498,54,- aan materiële schade (bestaande uit eigen risico zorgverzekering € 385,- verlies van arbeidsvermogen € 3.085,60 en reiskosten € 27,94) en een vergoeding van € 1.800,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] integraal dienen te worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd alsmede de hoofdelijke veroordeling.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering,omdat nadere behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
8.3.
Beoordeling
Onevenredige belasting
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen, geen onevenredige belasting vormen in dit strafgeding. De vorderingen zijn onderbouwd, terwijl de hoogte van de gevorderde schadevergoeding evenmin is betwist.
Het verweer wordt verworpen.
Materieel
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, terwijl de vorderingen niet (voldoende gemotiveerd) zijn weersproken. De vorderingen zullen ten aanzien van de materiële kosten integraal worden toegewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door [naam benadeelde 4] verzochte vergoeding van verlies van arbeidsvermogen dat uit de inhoud van het dossier (zijn eigen verklaring en de FARR letselinformatie) is gebleken dat hij als gevolg van het door hem opgelopen letsel niet heeft kunnen werken. Gelet hierop en nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering van [naam benadeelde 4] ook ten aanzien van dit deel van de gevorderde schadevergoeding worden toegewezen.
Immaterieel
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op:
- € 800 ten aanzien van [naam benadeelde 1] ;
- € 750,- ten aanzien van [naam benadeelde 2] ;
- € 700,- ten aanzien van [naam benadeelde 3] ;
-€ 1.800,- ten aanzien van [naam benadeelde 4] ;
De vorderingen zullen tot deze bedragen worden toegewezen.
Hoofdelijke veroordeling
Nu de verdachte het verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden en ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 februari 2017.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partijen zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij:
- [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 930,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld;
- [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 759,18, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
- [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 729,75, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
- [naam benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van € 5.298,54, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregelen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
de vorderingen benadeelde partij
[naam benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 930,- (zegge: negenhonderddertig euro), bestaande uit € 130,- aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen
€ 930,-(hoofdsom,
zegge: negenhonderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
8 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 930,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
18 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
[naam benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 759,18 (zegge: zevenhonderdnegenenvijftig euro en achttien eurocent), bestaande uit € 9,18 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 759,18(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdnegenenvijftig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 759,18 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
[naam benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag
van € 729,75 (zegge: zevenhonderdnegenentwintig euro en vijfenzeventig eurocent), bestaande uit € 29,75 aan materiële schade en € 700,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 729,75(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdnegenentwintig euro en vijfenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 729,75vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
14 dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
[naam benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 4] , te betalen een bedrag van €
5.298,54 (zegge: vijfduizend tweehonderdachtennegentig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit
€ 3.498,54 aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] te betalen
€ 5.298,54(hoofdsom,
zegge: vijfduizendtweehonderdachtennegentig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 5.298,54vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
61 dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. Fransen en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
te weten het [plaats delict 1] en/of de [plaats delict 2] , in elk geval op of aan een
openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 2]
en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3]
welk geweld bestond uit het (met kracht), meermalen, althans eenmaal:
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4]
en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 3]
, en/of
- met een of meer houten stokken, althans (een) hard(e) voorwerp(en), slaan
op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of
die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 3] , en/of
- met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, slaan op de arm van die
[naam slachtoffer 4] , en/of
- met een (stalen/metalen) pijp/buis, althans een hard voorwerp, slaan
op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 3] ,
- bijten in de wang van [naam slachtoffer 2] , en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, maken van stekende
bewegingen in de richting van [naam slachtoffer 1] ;
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)