Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de oproepingsbrief van 7 maart 2018;
- een akte overlegging producties zijdens BSV;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2018.
2.De feiten
Enig aandeelhouder en bestuurder van BSV is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Groep B.V. (hierna: [M.] Groep).
Enig aandeelhouder en bestuurder van [M.] Groep is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Groep Holding B.V. (hierna: [M.] Groep Holding).
De aandelen in [M.] Groep Holding worden gehouden door Stichting Administratiekantoor van Aandelen ir. H. [M.] Management B.V.
(hierna: [M.] ) is bestuurder van [M.] Groep Holding.
[persoon 1] is gevolmachtigde van [M.] Groep Holding.
Werkt Holding is vanaf 27 december 2004 enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Werkt B.V. (hierna: [M.] Werkt)
Werkt houdt zich bezig met het uitzenden en payrollen van personeel bij opdrachtgevers. Bij payrolling zijn - kort gezegd - uitzendkrachten formeel in dienst bij het uitzendbureau. [M.] Werkt was voor een belangrijk deel (90%) van haar omzet afhankelijk van een beperkt aantal opdrachtgevers: ING Bank N.V. (hierna: ING), Nationale Nederlanden N.V. en Timing Uitzendbureau B.V. ten behoeve van een opdracht bij het Kadaster. [M.] Werkt heeft over de jaren 2011 tot en met 2015, met uitzondering van het jaar 2013 winst geboekt. Zij werd in die jaren gefinancierd door Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna Rabobank) en had daar een kredietfaciliteit van € 500.000,-.
€ 250.000,- aan [M.] Werkt uitgeleend, tegen een door [M.] Werkt tot de dag van algehele terugbetaling van dat bedrag te betalen rentevergoeding van 4% per jaar.
BSV had voorts een vordering op [M.] Werkt uit hoofde van een rekening-courant verhouding met [M.] Werkt, per 20 april 2016 bedragende € 79.733,-.
- [gedaagde 3] (bestuurder enig aandeelhouder van Beeline) in privé (70%);
- Marilux, vertegenwoordigd door een bestuurder [gedaagde 1] (20%);
- Bekkering, vertegenwoordigd door haar bestuurder [persoon 2] (10%).
Gelijktijdig zijn voornoemde [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [persoon 2] benoemd tot bestuurder van [M.] Werkt Holding, elk met zelfstandige bevoegdheid.
Van deze bestuurders is [gedaagde 3] per 28 april 2016 vervangen door Beeline en [gedaagde 1] per 8 juli 2016 door Marilux.
[persoon 2] en [persoon 1] vormden het bestuur van [M.] Werkt.
Op dat moment waren de hier onder 2.4. bedoelde vorderingen van BSV op [M.] Werkt niet voldaan.
Blijkens het eerste faillissementsverslag van de curator in dit faillissement waren er bij faillietverklaring creditbanksaldi van € 272.450,79 (Rabobank) en € 1.072,27 (ING bank). Door bedrijfsvoortzetting zijn voorts baten gerealiseerd op
3.Het geschil
- een bedrag van € 250.000,- aan hoofdsom te vermeerderen met de rente van 4%
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.375,-;
- de kosten van deze procedure.
Partijen hebben blijkens wederzijdse standpunten in deze procedure gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
a. door de aan [M.] Werkt ter beschikking staande liquiditeiten en toegezegde kredietfaciliteiten niet zodanig aan te wenden dat de vorderingen van BSV konden worden voldaan en in plaats daarvan - ten onrechte - faillissement aan te vragen;
- partijen uitgebreid met elkaar hebben gesproken over investeringen die nodig waren;
- [gedaagden] alle beschikbare cijfers heeft ontvangen;
- [gedaagden] een spreadsheet heeft ontvangen waaruit een raming voor een investering van minimaal € 875.000,- bleek;
- [gedaagden] er op 12 februari 2016 op is gewezen dat zij [M.] Werkt van liquiditeiten moest voorzien;
- [gedaagden] het bod op de aandelen heeft aangepast aan de voorziene investeringen;
De rechtbank stelt voorop dat de verkoop van aandelen plaatsvond tussen [M.] Groep Holding enerzijds en [gedaagden] anderzijds. BSV was bij die verkoop geen partij.
Uiteraard is het mogelijk dat partijen in een tussen hen gesloten contract ten behoeve van een derde (BSV) een voorwaarde opnemen. Essentieel is dan wel dat dit dan voor alle partijen duidelijk is. In dit geval valt niet in te zien hoe dit voor [gedaagden] duidelijk moest zijn.
Daarbij is in de eerste plaats relevant dat een zodanig beding ten behoeve van BSV niet is opgenomen in het tussen [M.] Groep Holding enerzijds en [gedaagden] anderzijds opgesteld contract tot verkoop van de aandelen van [M.] Werkt Holding.
BSV verwijst specifiek naar een brief van 21 december 2016 van de advocaat van [persoon 2] aan [gedaagde 1] waaruit - aldus BSV - van toezeggingen van [gedaagden] blijkt.
In deze brief staat vermeld:
“Cliënte heeft enkele stukken overgelegd, als bijlage aangehecht, waaruit blijkt dat uw cliënte wel degelijk op de hoogte was van de financiële situatie binnen het concern [M.] . …Cliënte … stelt zich op het standpunt dat het nalaten door uw cliënte om, zoals toegezegd, (verder) te investeren in [M.] ertoe geleid heeft dat het faillissement van [M.] is uitgesproken. De heer [gedaagde 1] heeft nota bene in het eerste gesprek waarbij cliënte nog aanwezig was, aangegeven [M.] financieel bij te staan op het moment dat dit noodzakelijk zou zijn. Ook in latere gesprekken heeft de heer [gedaagde 1] dit steeds verkondigd. Meerdere getuigen kunnen dit ook bevestigen. Op het moment dat sprake was van een tijdelijke liquiditeitskrapte gaf uw cliënte echter niet thuis, hetgeen ertoe geleid heeft dat cliënte als bestuurder van [M.] het faillissement moest aanvragen. Cliënte zal nog nader bezien of zij op basis hiervan (in)direct rechtsmaatregelen jegens uw cliënt zal entameren.”
- de e-mail d.d. 3 februari 2016 van [persoon 3] betreffende de concept cijfers 2015 met daarin de zinsnede:
”Op de balans staan 2 grote voorzieningen, een van bijna 200 k voor ontslagvergoedingen en een van 87 k voor opleidingskosten. Wat mij betreft ruim genoeg, maar meestal voer voor discussie met de accountant. De cijfers zijn in concept, maar geeft in ieder geval een goed uitgangspunt”;
- de e-mail d.d. 15 maart 2016 (12:35 uur) van [persoon 1] aan diverse partijen waaronder Bekkering, [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en hun adviseur [adviseur] van Ernst & Young die een reactie was op de e-mail van Jagtenberg in welke e-mail een passage van de advocaat van Bekkering is onderstreept met de tekst:
“De liquiditeitspositie van [M.] Werkt BV of [M.] Werkt Holding BV zal hiermee niet worden verbeterd. Gezien de huidige liquiditeitspositie van [M.] Werkt BV is niet uit te sluiten dat op korte termijn aanvullend kapitaal van de nieuwe aandeelhouders noodzakelijk is.”- de vastlegging van de afspraken aangaande de overname van de aandelen in [M.] Werkt waarin o.a. staat opgenomen en welke tekst door de advocaat van Bekkering is gearceerd: “
[persoon 3] zal voorafgaande een liquiditeitsbegroting opstellen om aan te geven welke liquiditeitsondersteuning nodig zal zijn”.- de reactie van [persoon 1] (in rood) op de e-mail van Jagtenberg voornoemd met de door de advocaat van Bekkering geel gearceerde tekst:
“De liquiditeitspositie van [M.] Werkt B.V. of [M.] Werkt Holding BV zal hiermee niet worden verbeterd. Gezien de huidige liquiditeitspositie van [M.] Werkt B.V. is niet uit te sluiten dat op korte termijn aanvullend kapitaal van de nieuwe aandeelhouders noodzakelijk is.”De rechtbank is van oordeel dat noch uit deze brief noch uit de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat [gedaagden] zich jegens verkoper danwel jegens BSV heeft verbonden om in [M.] Werkt te investeren en nog minder om de schulden van [M.] Werkt aan BSV te voldoen.
Dit geldt evenzeer voor de e-mails van 12 februari 2016 en 23 februari 2016 waar BSV naar verwijst. Het – naar moet worden aangenomen: oprechte – voornemen van een koper om in een aan te kopen bedrijf te investeren is niet, althans niet zonder meer, een verplichting jegens verkoper en/of een derde die van die investeringen mogelijk had(den) kunnen profiteren.
De daarmee samenhangende onzekerheden over het welslagen van deze onderneming moeten geacht worden in de prijs van de aandelen in [M.] Werkt Holding te zijn verdisconteerd.
Waar [M.] Groep Holding aldus koos voor de verkoopopbrengst van haar aandelen, heeft zij het lot van [M.] Werkt - naar moet worden aangenomen: welbewust - in handen van kopers gelegd. BSV stelt zich naar het oordeel van de rechtbank in deze te lichtvaardig op het standpunt dat investeringen niet alleen zouden zijn toegezegd aan haar en/of de verkoper, doch ook dat met die investeringen [M.] Werkt niet alleen in staat zou zijn de schulden aan BSV te betalen doch ook dat zij dit bij voorrang had moeten doen. Voor dit standpunt is – als hierboven overwogen – geen steun in het dossier.
Aan BSV is geen kans ontnomen door [gedaagden] . Zo hier een kans lag is deze door “de [M.] Groep” waartoe BSV behoort, welbewust prijsgegeven, in ruil voor een bepaalde verkoopopbrengst.
De vergelijking met de hier bedoelde jurisprudentie gaat naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet op omdat [gedaagden] zich - als hierboven overwogen – niet contractueel tot het doen van investeringen in [M.] Werkt heeft verbonden.
Van betalingsonwil zijdens de aandeelhouders blijkt dan ook niet, ook niet als zou komen vast te staan – zoals door BSV is betoogd – dat bij [M.] Werkt of [M.] Werkt Holding sprake was van onverplichte betalingen (door het bestuur).
€ 4.000,-(2.0 punt × € 2.000,-)