ECLI:NL:RBROT:2018:7819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
C/10/538445 / HA ZA 17-1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en schadevergoeding na verkoop van aandelen in failliet bedrijf

In deze zaak vordert de verkoper van een bedrijf, Bureau Sanering Verkeerslawaai B.V. (BSV), nakoming en schadevergoeding van de kopers, waaronder Marilux (Holland) B.V. en Beeline Trading Ltd., omdat tijdens de onderhandelingen zou zijn toegezegd dat zij in het inmiddels failliete bedrijf zouden investeren. BSV stelt dat deze toezeggingen essentieel waren voor de terugbetaling van een lening die zij aan het failliete bedrijf had verstrekt. De rechtbank oordeelt echter dat er geen afdwingbare verbintenis tot investering is ontstaan en dat de kopers niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen van BSV af, omdat de verkoop van de aandelen door de verkoper zelf is gekozen en de kopers niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het faillissement van het bedrijf. De rechtbank concludeert dat BSV het lot van de onderneming in handen van de kopers heeft gelegd door te kiezen voor verkoop van de aandelen, en dat de kopers niet verplicht waren om te investeren. BSV wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/538445 / HA ZA 17-1043
Vonnis van 5 september 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU SANERING VERKEERSLAWAAI B.V.,
gevestigd te Woerden,
eiseres,
advocaat mr. T. van der Meeren te Heilig Landstichting,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARILUX (HOLLAND) B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
BEELINE TRADING LTD,
gevestigd te West Sussex, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.
Partijen zullen hierna BSV en [gedaagden] danwel – deze laatsten afzonderlijk – [gedaagde 1] , Marilux, [gedaagde 3] en Beeline genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
  • de oproepingsbrief van 7 maart 2018;
  • een akte overlegging producties zijdens BSV;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1.
BSV is een organisatie- en adviesbureau op het gebied van het saneren van verkeerslawaai.
Enig aandeelhouder en bestuurder van BSV is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Groep B.V. (hierna: [M.] Groep).
Enig aandeelhouder en bestuurder van [M.] Groep is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Groep Holding B.V. (hierna: [M.] Groep Holding).
De aandelen in [M.] Groep Holding worden gehouden door Stichting Administratiekantoor van Aandelen ir. H. [M.] Management B.V.
(hierna: [M.] ) is bestuurder van [M.] Groep Holding.
[persoon 1] is gevolmachtigde van [M.] Groep Holding.
2.2.
[M.] Groep Holding was in de periode van 12 juli 2013 tot 20 juli 2016 enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Werkt Holding B.V. (hierna: [M.] Werkt Holding).
Werkt Holding is vanaf 27 december 2004 enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [M.] Werkt B.V. (hierna: [M.] Werkt)
Werkt houdt zich bezig met het uitzenden en payrollen van personeel bij opdrachtgevers. Bij payrolling zijn - kort gezegd - uitzendkrachten formeel in dienst bij het uitzendbureau. [M.] Werkt was voor een belangrijk deel (90%) van haar omzet afhankelijk van een beperkt aantal opdrachtgevers: ING Bank N.V. (hierna: ING), Nationale Nederlanden N.V. en Timing Uitzendbureau B.V. ten behoeve van een opdracht bij het Kadaster. [M.] Werkt heeft over de jaren 2011 tot en met 2015, met uitzondering van het jaar 2013 winst geboekt. Zij werd in die jaren gefinancierd door Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna Rabobank) en had daar een kredietfaciliteit van € 500.000,-.
2.3.
De op 1 januari 2015 in werking getreden Wet Werk en Zekerheid heeft ten doel oneigenlijk gebruik van payrolling zoveel mogelijk te voorkomen en de ontslagbescherming van aldus werkzame werknemers gelijkwaardig te maken aan die van de bij de inlenende werkgever (rechtstreeks) in vaste dienst zijnde werknemers. ING heeft hierop de opdrachten van de via [M.] Werkt bij haar tewerk gestelde uitzendkrachten beëindigd. De Rabobank heeft hierop de kredietfaciliteit voor [M.] Werkt van € 500.000,- ingetrokken.
2.4.
BSV heeft ten behoeve van de liquiditeitspositie van [M.] Werkt, krachtens een op 1 september 2015 met haar gesloten overeenkomst van geldlening, een bedrag van
€ 250.000,- aan [M.] Werkt uitgeleend, tegen een door [M.] Werkt tot de dag van algehele terugbetaling van dat bedrag te betalen rentevergoeding van 4% per jaar.
BSV had voorts een vordering op [M.] Werkt uit hoofde van een rekening-courant verhouding met [M.] Werkt, per 20 april 2016 bedragende € 79.733,-.
2.5.
Bij akte van 20 april 2016 heeft [M.] Groep Holding haar aandelen in [M.] Werkt Holding overgedragen aan:
- [gedaagde 3] (bestuurder enig aandeelhouder van Beeline) in privé (70%);
  • Marilux, vertegenwoordigd door een bestuurder [gedaagde 1] (20%);
  • Bekkering, vertegenwoordigd door haar bestuurder [persoon 2] (10%).
Omwille van de leesbaarheid worden de hiervoor bedoelde “kopers” van de aandelen hierna ook wel aangeduid met [gedaagden] .
Gelijktijdig zijn voornoemde [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [persoon 2] benoemd tot bestuurder van [M.] Werkt Holding, elk met zelfstandige bevoegdheid.
Van deze bestuurders is [gedaagde 3] per 28 april 2016 vervangen door Beeline en [gedaagde 1] per 8 juli 2016 door Marilux.
[persoon 2] en [persoon 1] vormden het bestuur van [M.] Werkt.
2.6.
[M.] Werkt is op 12 juni 2016 door de rechtbank failliet verklaard.
Op dat moment waren de hier onder 2.4. bedoelde vorderingen van BSV op [M.] Werkt niet voldaan.
Blijkens het eerste faillissementsverslag van de curator in dit faillissement waren er bij faillietverklaring creditbanksaldi van € 272.450,79 (Rabobank) en € 1.072,27 (ING bank). Door bedrijfsvoortzetting zijn voorts baten gerealiseerd op
a. de debiteuren een bedrag van € 365.465,14;
d. onderhanden werk een bedrag van € 213.229,96 en € 962.395,96.

3.Het geschil

3.1.
BSV vordert samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan BSV te betalen:
- een bedrag van € 250.000,- aan hoofdsom te vermeerderen met de rente van 4%
primair: vanaf de dag dat [M.] Werkt in staat van faillissement is verklaard (12 juli 2016) tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair: vanaf 5 december 2016 dan wel 31 maart 2017 tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: vanaf de dag der dagvaarding (25 oktober 2017) tot de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 49.733,- terzake rekening-courant te vermeerderen met de wettelijke rente
primair: vanaf de dag dat [M.] Werkt in staat van faillissement is verklaard (12 juli 2016) tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair: vanaf 5 december 2016 dan wel 31 maart 2017 tot de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair: vanaf de dag der dagvaarding (25 oktober 2017) tot de dag der algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.375,-;
  • de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van BSV in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.0.
[gedaagde 3] en Beeline zijn niet woonachtig of gevestigd in Nederland. Vanwege de nauwe band met de vorderingen jegens de overige gedaagden, vergt een goede rechtsbedeling gelijktijdige behandeling en berechting in Nederland als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de hier toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Partijen hebben blijkens wederzijdse standpunten in deze procedure gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
4.1.
BSV legt primair aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] jegens BSV is tekortgekomen in de nakoming van hun uitdrukkelijke toezeggingen om te investeren in [M.] Werkt en er voor te zorgen dat [M.] Werkt haar schulden aan BSV zou hebben betaald.
BSV stelt daartoe dat [M.] bij monde van [persoon 1] voorafgaand aan de verkoop van de aandelen als voorwaarde voor die verkoop heeft aangegeven dat de openstaande vorderingen van BSV op [M.] Werkt zo spoedig mogelijk zouden worden afgelost. [gedaagden] heeft bij de onderhandelingen over die verkoop mondeling en schriftelijk jegens [M.] Groep Holding toegezegd om behoorlijke bedragen in [M.] Werkt te investeren teneinde de lening en rekeningcourantschuld te voldoen. De voldoening van die vorderingen was daarmee ook een uitdrukkelijke voorwaarde om in te stemmen met de verkoop van de aandelen.
Subsidiair legt BSV aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig handelde jegens BSV:
a. door de aan [M.] Werkt ter beschikking staande liquiditeiten en toegezegde kredietfaciliteiten niet zodanig aan te wenden dat de vorderingen van BSV konden worden voldaan en in plaats daarvan - ten onrechte - faillissement aan te vragen;
b. omdat zij als bestuurder wisten, althans behoorden te weten dat [M.] Werkt zonder investeringen van de zijde van [gedaagden] de vorderingen van BSV niet zou kunnen terugbetalen terwijl [M.] Werkt geen verhaal zou bieden voor de schadevordering van BSV die zou resteren, en dat hen daarvan een ernstig verwijt treft omdat
- partijen uitgebreid met elkaar hebben gesproken over investeringen die nodig waren;
- [gedaagden] alle beschikbare cijfers heeft ontvangen;
- [gedaagden] een spreadsheet heeft ontvangen waaruit een raming voor een investering van minimaal € 875.000,- bleek;
- [gedaagden] er op 12 februari 2016 op is gewezen dat zij [M.] Werkt van liquiditeiten moest voorzien;
- [gedaagden] het bod op de aandelen heeft aangepast aan de voorziene investeringen;
- [gedaagden] er door hun eigen adviseur Ernst & Young op is gewezen dat er zou moeten worden geïnvesteerd in [M.] Werkt;
- [gedaagden] blijkens een e-mail van 21 december 2016 heeft toegezegd te zullen investeren;
- [gedaagde 3] en [gedaagde 1] pochten dat zij bij een eventueel liquiditeitstekort geen bank nodig hadden;
c. omdat zij aan BSV een kans hebben ontnomen om via [M.] in [M.] Werkt te investeren zodat BSV de kans had gehad haar vorderingen te incasseren;
d. door te handelen in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid, het stond hen niet vrij de belangen van BSV bij nakoming te verwaarlozen.
e. door van de beschikbare liquiditeiten van [M.] Werkt onverplichte betalingen te doen en (terug-)betaling aan BSV te weigeren, zodat van betalingsonwil sprake is;
f. door als – indirect – bestuurder van [M.] Werkt vanaf 20 april 2016 onterecht na te laten te investeren in [M.] Werkt terwijl zij wisten dat [M.] Werkt jegens BSV te kort zou schieten en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ook aansprakelijk zijn als bestuurder van Marilux en Beeline wegens onbehoorlijk bestuur en/of benadeling van schuldeisers.
4.2.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of er sprake is van een contractuele verplichting tussen BSV enerzijds en [gedaagden] anderzijds.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
De rechtbank stelt voorop dat de verkoop van aandelen plaatsvond tussen [M.] Groep Holding enerzijds en [gedaagden] anderzijds. BSV was bij die verkoop geen partij.
Uiteraard is het mogelijk dat partijen in een tussen hen gesloten contract ten behoeve van een derde (BSV) een voorwaarde opnemen. Essentieel is dan wel dat dit dan voor alle partijen duidelijk is. In dit geval valt niet in te zien hoe dit voor [gedaagden] duidelijk moest zijn.
Daarbij is in de eerste plaats relevant dat een zodanig beding ten behoeve van BSV niet is opgenomen in het tussen [M.] Groep Holding enerzijds en [gedaagden] anderzijds opgesteld contract tot verkoop van de aandelen van [M.] Werkt Holding.
BSV geeft daarvoor geen verklaring.
BSV beroept zich ter onderbouwing van haar standpunt op toezeggingen tijdens de onderhandelingen, een en ander zou zowel schriftelijk als mondelinge zijn toegezegd.
BSV verwijst specifiek naar een brief van 21 december 2016 van de advocaat van [persoon 2] aan [gedaagde 1] waaruit - aldus BSV - van toezeggingen van [gedaagden] blijkt.
In deze brief staat vermeld:
“Cliënte heeft enkele stukken overgelegd, als bijlage aangehecht, waaruit blijkt dat uw cliënte wel degelijk op de hoogte was van de financiële situatie binnen het concern [M.] . …Cliënte … stelt zich op het standpunt dat het nalaten door uw cliënte om, zoals toegezegd, (verder) te investeren in [M.] ertoe geleid heeft dat het faillissement van [M.] is uitgesproken. De heer [gedaagde 1] heeft nota bene in het eerste gesprek waarbij cliënte nog aanwezig was, aangegeven [M.] financieel bij te staan op het moment dat dit noodzakelijk zou zijn. Ook in latere gesprekken heeft de heer [gedaagde 1] dit steeds verkondigd. Meerdere getuigen kunnen dit ook bevestigen. Op het moment dat sprake was van een tijdelijke liquiditeitskrapte gaf uw cliënte echter niet thuis, hetgeen ertoe geleid heeft dat cliënte als bestuurder van [M.] het faillissement moest aanvragen. Cliënte zal nog nader bezien of zij op basis hiervan (in)direct rechtsmaatregelen jegens uw cliënt zal entameren.”
BSV citeert uit de bij deze brief bedoelde bijlagen:
- de e-mail d.d. 3 februari 2016 van [persoon 3] betreffende de concept cijfers 2015 met daarin de zinsnede:
”Op de balans staan 2 grote voorzieningen, een van bijna 200 k voor ontslagvergoedingen en een van 87 k voor opleidingskosten. Wat mij betreft ruim genoeg, maar meestal voer voor discussie met de accountant. De cijfers zijn in concept, maar geeft in ieder geval een goed uitgangspunt”;
- de e-mail d.d. 15 maart 2016 (12:35 uur) van [persoon 1] aan diverse partijen waaronder Bekkering, [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en hun adviseur [adviseur] van Ernst & Young die een reactie was op de e-mail van Jagtenberg in welke e-mail een passage van de advocaat van Bekkering is onderstreept met de tekst:
“De liquiditeitspositie van [M.] Werkt BV of [M.] Werkt Holding BV zal hiermee niet worden verbeterd. Gezien de huidige liquiditeitspositie van [M.] Werkt BV is niet uit te sluiten dat op korte termijn aanvullend kapitaal van de nieuwe aandeelhouders noodzakelijk is.”- de vastlegging van de afspraken aangaande de overname van de aandelen in [M.] Werkt waarin o.a. staat opgenomen en welke tekst door de advocaat van Bekkering is gearceerd: “
[persoon 3] zal voorafgaande een liquiditeitsbegroting opstellen om aan te geven welke liquiditeitsondersteuning nodig zal zijn”.- de reactie van [persoon 1] (in rood) op de e-mail van Jagtenberg voornoemd met de door de advocaat van Bekkering geel gearceerde tekst:
“De liquiditeitspositie van [M.] Werkt B.V. of [M.] Werkt Holding BV zal hiermee niet worden verbeterd. Gezien de huidige liquiditeitspositie van [M.] Werkt B.V. is niet uit te sluiten dat op korte termijn aanvullend kapitaal van de nieuwe aandeelhouders noodzakelijk is.”De rechtbank is van oordeel dat noch uit deze brief noch uit de daarbij gevoegde bijlagen volgt dat [gedaagden] zich jegens verkoper danwel jegens BSV heeft verbonden om in [M.] Werkt te investeren en nog minder om de schulden van [M.] Werkt aan BSV te voldoen.
Dit geldt evenzeer voor de e-mails van 12 februari 2016 en 23 februari 2016 waar BSV naar verwijst. Het – naar moet worden aangenomen: oprechte – voornemen van een koper om in een aan te kopen bedrijf te investeren is niet, althans niet zonder meer, een verplichting jegens verkoper en/of een derde die van die investeringen mogelijk had(den) kunnen profiteren.
Dat [persoon 1] bij de - mondelinge - onderhandelingen namens [M.] Groep Holding (ook) zou hebben opgetreden namens [M.] ten behoeve BSV is minst genomen onduidelijk, althans zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat dit voor [gedaagden] duidelijk moest zijn.
De rechtbank acht op grond van de door BSV overgelegde correspondentie zonder meer aannemelijk dat in de onderhandelingen tussen partijen meermalen is gewezen op het belang van investeringen door kopers van de aandelen in [M.] Werkt Holding in de werkmaatschappij [M.] Werkt. Ook als daarbij expliciet zou zijn gewezen op het belang van ( [M.] als ultimate beneficial owner van) verkoper bij (terug-)betaling door [M.] Werkt van haar lening en rekening-courantschuld aan BSV, is dit – indien al juist – onvoldoende om hier van een door BSV jegens [gedaagden] afdwingbare verbintenis te kunnen spreken. Als dit al zo was bedoeld door [M.] Groep Holding - en zelfs voor haar voorwaarde was om de overeenkomst met betrekking tot de verkoop van haar aandelen in [M.] Werkt Holding aan te gaan - was het aan haar om dit vast te leggen, althans dit belang op enigerlei wijze expliciet veilig te stellen.
Nu dit niet is gebeurd en door BSV in de onderhavige procedure ook overigens volstrekt onduidelijk is gelaten op welke termijn investeringen in [M.] Werkt en (terug-) betaling van haar schulden aan BSV zouden zijn toegezegd - [M.] Werkt failleerde immers reeds binnen drie maanden na aankoop door [gedaagden] van de aandelen in [M.] Werkt Holding - is hetgeen daarover is gesteld onvoldoende om de door BSV daaraan verbonden conclusie dat hier sprake is van een contractuele relatie met BSV te dragen en/of om tot een bewijsopdracht dienaangaand te geraken.
4.3.
Hiermee komt de vraag aan de orde of [gedaagden] onrechtmatig handelde door [M.] Werkt niet in staat te stellen de vorderingen van BSV te voldoen.
ad a. De stelling van BSV dat [gedaagden] onrechtmatig handelde door de aan [M.] Werkt ter beschikking staande liquiditeiten en toegezegde kredietfaciliteiten niet zodanig aan te wenden dat de vorderingen van BSV konden worden voldaan en in plaats daarvan - en ten onrechte - faillissement aan te vragen, snijdt geen hout. Niet alleen omdat het faillissement van [M.] Werkt door haar toenmalige directie ( [persoon 1] en [persoon 2] ) en niet door de aandeelhouders ( [gedaagden] ) is aangevraagd maar ook omdat met de faillietverklaring door de rechtbank in beginsel vast staat dat [M.] Werkt in een situatie verkeerde waarin zij had opgehouden te betalen. Dit wordt bevestigd door het standpunt van BSV zelf dat naar verwachting in dit faillissement geen uitkering aan concurrente crediteuren plaatsvindt. Dat er blijkens het faillissementsverslag nog wel (deels te verwachten) baten waren maakt dat niet anders en betekent bovendien geenszins dat het met die baten aflossen van haar schulden aan BSV - vóór het faillissement - prioriteit verdiende en nog minder dat [gedaagden] als aandeelhouders van [M.] Werkt invloed op het doen van die betalingen konden aanwenden dan wel dienden aan te wenden. Van een afdwingbare toezegging om te investeren (krediet te verlenen) is als hierboven overwogen onder 4.2., geen sprake.
ad b. Voorzover met de stelling wordt bedoeld dat [gedaagden] bij het aangaan daarvan wisten danwel behoorden te weten dat [M.] Werkt zonder investeringen van de zijde van [gedaagden] de vorderingen van BSV niet zou kunnen terugbetalen terwijl [M.] Werkt geen verhaal zou bieden voor de schadevordering van BSV die zou resteren, mist deze stelling dan ook feitelijke grondslag. Daargelaten dat deze stelling op enigszins gespannen voet staat met die onder a., merkt de rechtbank op dat deze stelling van BSV miskent dat de hier bedoelde verbintenissen van [M.] Werkt (uit hoofde van geldlening en rekening courant) niet door [gedaagden] zijn aangegaan. Indien de stelling verwijst naar enige door [gedaagden] jegens of ten behoeve van BSV aangegane verbintenis is dit – als hierboven overwogen – eveneens onjuist en mist de stelling ook in dat opzicht feitelijke grondslag.
ad c. BSV stelt dat de verkoop door [M.] Groep Holding van haar aandelen in [M.] Werkt Holding, aan BSV en aan [M.] in persoon als ultimate beneficial owner de kans heeft ontnomen om in [M.] Werkt te investeren.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet door BSV aan de kopers van die aandelen kan worden tegengeworpen.
Er is (als hier weergegeven onder 2.1.) een nauwe verwevenheid van de tot “de [M.] Groep” behorende (rechts-) personen. Het stond [M.] - in welke hoedanigheid binnen “de [M.] Groep” dan ook - vrij om de kans om met (investeringen in) [M.] Werkt winst te generen, zelf te benutten (al dan niet ten behoeve van BSV).
Nu in plaats daarvan is gekozen voor verkoop van de aandelen in [M.] Werkt Holding aan een derde, heeft “de [M.] Groep” haar invloed op [M.] Werkt, als debiteur van BSV, bewust prijs gegeven.
Bij die verkoop was – aldus BSV – al duidelijk dat [M.] Werkt een nieuwe koers moest volgen door bezuiniging en het ontwikkelen van een nieuwe dienstverlening in de vorm van loopbaanbegeleiding en opleidingsactiviteiten.
De daarmee samenhangende onzekerheden over het welslagen van deze onderneming moeten geacht worden in de prijs van de aandelen in [M.] Werkt Holding te zijn verdisconteerd.
Waar [M.] Groep Holding aldus koos voor de verkoopopbrengst van haar aandelen, heeft zij het lot van [M.] Werkt - naar moet worden aangenomen: welbewust - in handen van kopers gelegd. BSV stelt zich naar het oordeel van de rechtbank in deze te lichtvaardig op het standpunt dat investeringen niet alleen zouden zijn toegezegd aan haar en/of de verkoper, doch ook dat met die investeringen [M.] Werkt niet alleen in staat zou zijn de schulden aan BSV te betalen doch ook dat zij dit bij voorrang had moeten doen. Voor dit standpunt is – als hierboven overwogen – geen steun in het dossier.
Aan BSV is geen kans ontnomen door [gedaagden] . Zo hier een kans lag is deze door “de [M.] Groep” waartoe BSV behoort, welbewust prijsgegeven, in ruil voor een bepaalde verkoopopbrengst.
ad d. Het beroep van BSV op HR 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1355) en eerdere jurisprudentie dienaangaand (kort gezegd inhoudende dat het iemand die zich contractueel heeft gebonden, niet onder alle omstandigheden vrij staat de belangen te verwaarlozen, die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben) faalt.
De vergelijking met de hier bedoelde jurisprudentie gaat naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet op omdat [gedaagden] zich - als hierboven overwogen – niet contractueel tot het doen van investeringen in [M.] Werkt heeft verbonden.
ad e. Zonder nadere toelichting, die er niet is, valt niet in te zien dat het op de weg van [gedaagden] als aandeelhouder lag, betalingsbesluiten betreffende openstaande vorderingen van BSV op [M.] Werkt te nemen. Deze besluiten liggen immers op de weg van haar bestuurders: [persoon 2] en [persoon 1] . Voor de conclusie dat [gedaagden] als feitelijk leidinggevenden dienen te worden beschouwd en dus met bestuurders dienen te worden gelijkgesteld, ontbreekt feitelijke grondslag.
Van betalingsonwil zijdens de aandeelhouders blijkt dan ook niet, ook niet als zou komen vast te staan – zoals door BSV is betoogd – dat bij [M.] Werkt of [M.] Werkt Holding sprake was van onverplichte betalingen (door het bestuur).
ad f. De hier bedoelde grondslag is geen andere dan die onder b. en behoeft daarmee geen afzonderlijke bespreking. BSV voert hier nog aan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ook aansprakelijk zijn als bestuurder van Marilux en Beeline wegens onbehoorlijk bestuur en/of benadeling van schuldeisers. Mogelijk ten overvloede merkt de rechtbank dienaangaand op dat waar aansprakelijkheid van de rechtspersonen als aandeelhouder ontbreekt, daarmee de grondslag ontvalt aan aansprakelijkheid van hun bestuurders daarvoor.
4.4.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. Hetgeen door [gedaagden] als verweer is aangevoerd ter rechtvaardiging van het achterwege laten van investeringen - namelijk dat zij kort na aankoop ontdekten een zinkend schip te hebben gekocht - kan dan ook buiten beschouwing blijven nu dit niet tot een andere beslissing kan leiden. Dit geldt evenzeer voor het - kennelijk ook in een bij de rechtbank Den Haag aanhangige zaak aan de orde gestelde - verweer dat de koopovereenkomst terzake de aandelen van [M.] Werkt Holding is vernietigd.
4.5.
BSV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 3.894,-
- salaris advocaat
€ 4.000,-(2.0 punt × € 2.000,-)
Totaal € 7.894,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt BSV in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 7.894,-;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
39/1182