ECLI:NL:RBROT:2018:785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
16.706 FT EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van de Faillissementswet

Op 12 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.P.R. Nolten, had op 3 januari 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 350 lid 3 sub d van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster had een vordering op de schuldenaar, ontstaan tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling, en vroeg om beëindiging van deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van verzoekster is ontstaan na de toepassing van de schuldsaneringsregeling, waardoor deze niet kan worden aangemerkt als een vordering waarop de schuldsaneringsregeling werkt. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet als schuldeiser in de zin van artikel 350 Fw kan worden aangemerkt en dus niet bevoegd is om het verzoek tot tussentijdse beëindiging in te dienen. De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in aanwezigheid van A. Mergen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 12 januari 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 mei 2016 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats]
schuldenaar,
bewindvoerder: I.M. Thomason.

1.De procedure

Op 3 januari 2018 heeft mr. R.P.R. Nolten namens zijn cliënte, [naam 2] (hierna: verzoekster) een verzoekschrift ex artikel 350 lid 3 sub d Faillissementswet (Fw) ingediend, om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
De uitspraak is bepaald op heden.

1.De beoordeling

In het verzoekschrift is gesteld dat verzoekster op 15 augustus 2016 een bedrag van € 1.500,-- aan schuldenaar heeft uitgeleend. Thans heeft verzoekster nog een bedrag van
€ 1.250,-- exclusief rente en incassokosten van schuldenaar te vorderen.
De rechtbank kan - voor zover hier van belang - op grond van artikel 350, lid 1 Fw, de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van verzoekster is ontstaan nadat de wettelijke schuldsaneringsregeling op schuldenaar toepasselijk is geworden. De vordering kan dan ook niet worden aangemerkt als een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.
Uit de tekst en totstandkomingsgeschiedenis van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in het bijzonder de artikelen 312 en 350 Fw, valt af te leiden dat een nieuwe schuldeiser, dat wil zeggen een schuldeiser die gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een vordering op schuldenaar heeft verkregen (een vordering derhalve ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt), niet bevoegd is om op grond van artikel 350 Fw tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te vragen. Zie in dit verband onder meer de toelichting bij artikel 312 Fw in de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 22969 (Kamerstukken II 1992/93, 22969, 3, p. 51).
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verzoekster niet als schuldeiser in de zin van artikel 350 Fw kan worden aangemerkt. Zij is derhalve niet bevoegd om op grond van artikel 350 Fw de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te verzoeken.
Verzoekster zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

2.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van A. Mergen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.