ECLI:NL:RBROT:2018:7940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
C/10/544789/HA RK 18-141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van aansprakelijkheid voor zaakschade door losbreken van binnenschip ‘Ark van Noach’

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beperking van aansprakelijkheid van de besloten vennootschap BIGSHIP B.V. naar aanleiding van schade veroorzaakt door het losbreken van de ‘Ark van Noach’ van haar ligplaats aan de Staversekade te Urk op 3 januari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ‘Ark van Noach’ kwalificeert als een binnenschip in de zin van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) van het CLNI. De rechtbank heeft het verzoek van BIGSHIP B.V. om de aansprakelijkheid te beperken op grond van artikel 8:1060 e.v. BW beoordeeld en geconcludeerd dat de schadevaringen als éénzelfde gebeurtenis moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat de aansprakelijkheid van verzoekster kan worden beperkt op basis van één voorval.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de ‘Ark van Noach’ niet langer bestemd is voor het vervoer van zaken, maar als tentoonstellingsschip wordt geëxploiteerd. Dit heeft invloed op de berekening van het te stellen zakenfonds. De rechtbank heeft het bedrag voor de beperking van aansprakelijkheid vastgesteld op 187.446,00 rekeneenheden, te berekenen in euro’s op basis van de koers op de dag van het stellen van het fonds. De rechtbank heeft BIGSHIP B.V. opgedragen om uiterlijk op 30 juni 2018 een garantiebrief te overleggen ter dekking van dit bedrag. Tevens zijn mr. C. Sikkel aangewezen als rechter-commissaris en mr. P. Muller als vereffenaar van het fonds. De beschikking is openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
binnenschip ‘Ark van Noach’
zaaknummer / rekestnummer: C/10/544789 / HA RK 18-141
Beschikking van 13 juni 2018
op het verzoekschrift van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIGSHIP B.V.,
gevestigd te Oosterstreek,
verzoekster,
advocaat mr. J.P. Eckoldt te Amsterdam.
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het op 14 februari 2018 ontvangen verzoekschrift met vier bijlagen;
- een brief van mr. Den Haan van 16 februari 2018 waarin hij zich meldt als raadsman van de eigenaars van enige beschadigde jachten, onder meer de “Vive Somnium”, alsmede hun verzekeraar Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.;
- een e-mail van de heer [persoon 1] van 26 maart 2018;
- een brief van mr. Bauman van 13 april 2018, met een verweerschrift namens de gemeente Urk;
- een brief van mr. Hommersom van 17 april 2018, met een verweerschrift namens DOV en de heer [persoon 2] ;
- een brief van mr. Hommersom van 18 april 2018, met een verweerschrift namens ASR en de heer [persoon 1] ;
- een brief van mr. D.D. Markvoort van 18 april 2018 namens de heer [persoon 3] en de heer [persoon 4] ;
- een brief van de heer [persoon 5] van 18 april 2018;
- een fax van mr. Eckoldt van 18 april 2018, met afschrift van de advertenties.
1.2. Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 23 april 2018. Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3. Bij met gewone en aangetekende post verzonden brief van 25 april 2018 is de heer [persoon 6] eigenaar van de ‘Willich’ in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt uiterlijk op 9 mei 2018 in te dienen. De rechtbank heeft van de heer Opheiden geen reactie ontvangen.
1.4. Op de mondelinge behandeling is als datum voor de beschikking bepaald 23 mei 2018. Nadien is de datum van de beschikking nader bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Het verzoek strekt onder meer tot de bepaling van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekster op grond van artikel 8:1060 e.v. BW ter zake van zaakschade voorshands is beperkt en tot het bevel dat tot een procedure tot verdeling van het te stellen fonds zal worden overgegaan, ter zake van het losbreken van de ‘Ark van Noach’ van haar ligplaats aan de [adres] op 3 januari 2018 en de daarop gevolgde aanvaringen met meerdere schepen in de haven van Urk waarbij ook meerdere meerpalen en één van de steigers van de jachthaven beschadigd raakten.
2.2. In het verzoekschrift omschrijft verzoekster het voorval als volgt:
“Op 3 januari 2018 is de Ark van Noach tijdens een storm met windkracht 8-10 Bft uit westelijke richting losgebroken van haar ligplaats aan de [adres] . Twee bolders werden uit de grond getrokken en er braken verschillende trossen. Ook de spudpalen konden het afdrijven van het schip niet tegenhouden. De Ark van Noach verdaagde vervolgens naar de overzijde van de haven en kwam in aanvaring met meerdere schepen (waaronder het passagiersschip “Zuiderzee” en meer dan tien jachten). Ook raakten meerdere meerpalen en een van de steigers van de jachthaven zwaar beschadigd.”
Tussen de verschenen belanghebbenden en verzoekster is geen debat gevoerd over de vraag of sprake is van een of meer voorvallen.
2.3. Bij de huidige stand van informatie en bij afwezigheid van partijdebat over de toedracht, gaat de rechtbank er voorshands vanuit dat de schadevaringen als ‘eenzelfde gebeurtenis’ in de zin van artikel 6 lid 1, aanhef CLNI 1988 c.q. ‘éénzelfde voorval’ als bedoeld in artikel 8:1065 en 1066 BW dienen te worden aangemerkt en dat verzoekster haar aansprakelijkheid kan beperken op basis van één voorval.
2.4. Verzoekster stelt dat zij haar aansprakelijkheid kan beperken door het stellen van een zakenfonds voor een binnenschip niet bestemd voor het vervoer van zaken, gebaseerd op de kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootste toegelaten diepgang (artikel 1 lid 1 aanhef en sub a en onder 1º van het Besluit van 29 november 1996 ter uitvoering van artikel 1065 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 1996, 587, hierna: het Besluit).
Belanghebbende Gemeente Urk heeft de vraag opgeworpen of de omvang van het fonds niet zou moeten worden bepaald aan de hand van artikel 1 lid 1, aanhef en sub a en onder 6º van het Besluit (restcategorie).
Belanghebbende [persoon 2] (DOV) en [persoon 1] (ASR) en de eigenaren van de “Vive Somnium”, de “Faran”, de “Thalassa”, de “Marissa” en de “Emily” (allen verzekerd bij Delta Lloyd) voeren aan dat verzoeker een zakenfonds dient te stellen op basis van (de helft van) de waarde van de ‘Ark van Noach’ op het tijdstip van het voorval dat aanleiding gaf tot de vordering (artikel 1 lid 1, aanhef en sub a en onder 6º van het Besluit).
Het gaat dus om de vraag of de ‘Ark van Noach’ moet worden aangemerkt als een schip niet bestemd voor het vervoer van zaken als bedoeld in genoemd onderdeel 1º van het Besluit, dan wel als een schip in de restcategorie van genoemd onderdeel 6º. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat bij indeling in de restcategorie een aanmerkelijk groter zakenfonds dient te worden gesteld dan bij indeling als schip niet bestemd voor het vervoer van zaken. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
2.5. De Nederlandse regeling van beperking van aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen in Titel 12 van Boek 8 BW, is geënt op het CLNI 1988. Het Besluit is geënt op de regeling van Titel 12 van Boek 8.
Daarom en omdat de ‘Ark van Noach’ ook met een of meer vaartuigen van niet in Nederland wonende eigenaren in botsing is gekomen, beoordeelt de rechtbank de vraag vanuit het perspectief van het CLNI.
Artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) CLNI geeft een bepaling voor het begrip “schip” in dat verdrag: “schip” betekent een binnenschip en omvat mede draagvleugelboten, veerponten en kleine vaartuigen maar niet luchtkussenvoertuigen. Met schepen worden gelijkgesteld baggermolens, kranen, elevatoren en alle andere drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal van soortgelijke aard.
Deze bepaling geeft een ruime omschrijving van het begrip “schip”: binnenschepen en alle drijvende en verplaatsbare werktuigen en materieel, met uitzondering van luchtkussenvoertuigen. Voor de vraag of een schip een binnenschip is als bedoeld in het eerste gedeelte van dat artikellid, dan wel behoort tot de in de tweede volzin van dat artikellid bedoelde restcategorie, biedt het CLNI geen onderscheidend criterium. Weliswaar lijken de bewoordingen van de tweede volzin te duiden op werkvaartuigen, maar deze zijn onvoldoende specifiek om de bestemming als werkvaartuig aan te merken als onderscheidend criterium.
De Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet (Kamerstukken II, 1994-1995, 24 062, nr 3) bevat wel een verwijzing naar het Verdrag van Geneve tot het vaststellen van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart van 15 maart 1960, de Overeenkomst van Geneve inzake de inschrijving van binnenschepen van 25 januari 1965 en het VN-verdrag van Geneve betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaren van binnenschepen van 1 maart 1973, maar geen van die verdragen geeft een werkbaar onderscheidend criterium tussen de beide categorieën schepen.
In de onderdelen (i) en (vi) van het eerste lid onder a) van artikel 6 CLNI wordt voor de bepaling van de beperkingsfondsen onderscheid gemaakt tussen deze beide categorieën schepen. In onderdeel (i) gaat het om binnenschepen als bedoeld in artikel 1 lid 2, aanhef en onder b), eerste gedeelte, in onderdeel (vi) gaat het om de restcategorie van de tweede volzin van dat artikellid.
In de artikelen 8:1 en 8:3 BW is beschreven wat als een binnenschip dient te worden aangemerkt. In het kielzog van artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) CLNI is in artikel 8:1060 lid 4 BW bepaald dat voor de beperking van aansprakelijkheid onder “binnenschip” mede wordt verstaan: draagvleugelboten, veerponten en kleine vaartuigen, baggermolens, drijvende kranen, elevatoren en alle andere drijvende en verplaatsbare werktuigen, pontons of materiaal van soortgelijke aard”, mits ze voldoen aan de vereisten voor een binnenschip van de artikelen 8:1 en 8:3 BW. In artikel 8:1060 lid 4 BW is dus geen onderscheid gemaakt tussen de beide categorieën. Een onderscheidend criterium bevat die bepaling dus evenmin.
De in artikel 1 van het Besluit gemaakte indeling van schepen sluit aan op de regelingen in het CLNI.
Opmerkelijk is dat in artikel 1 lid 1, aanhef en onder a en onder 6° van het Besluit, waarin kennelijk de restcategorie bedoeld is, wordt verwezen naar artikel 8:1060 lid 4 BW. In dat wetsartikel staat, zoals gezegd, niet slechts de restcategorie vermeld, maar alles wat als binnenschip moet worden begrepen in Titel 12 van Boek 8 BW. Het Besluit, noch de Nota van Toelichting daarbij bevat een onderscheidend criterium tussen de beide categorieën schepen. De rechtbank meent, echter, dat in artikel 1 lid 1, aanhef en onder a en onder 6° van het Besluit inderdaad slechts de restcategorie bedoeld is.
In de verdrags- en wettelijke regelingen valt derhalve geen werkbaar onderscheidend criterium te vinden. Weliswaar lijken de bewoordingen van de tweede volzin van artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) CLNI te duiden op werkvaartuigen, maar deze zijn onvoldoende specifiek om de bestemming als werkvaartuig als onderscheidend criterium te kunnen aanmerken. Derhalve zal de rechtbank het onderscheid maken aan de hand van een feitelijke beoordeling van de ‘Ark van Noach’.
2.6. Verzoekster heeft onbetwist het volgende gesteld. De Ark van Noach was oorspronkelijk een stalen duwbak met twee spudpalen, is omgebouwd tot ‘replica’ van de Bijbelse ark en wordt thans geëxploiteerd als tentoonstellingenschip. De romp van de Ark van Noach komt overeen met de oorspronkelijke duwbak. Als tentoonstellingsschip is de ‘Ark van Noach’ voor publiek toegankelijk en is het schip voorzien van toiletten en een personenlift.
Verzoekster heeft een kadastraal bericht van 5 januari 2018 uit het scheepsregister van de Ark van Noach met brandmerk ” [brandmerk] ” overgelegd en een meetbrief van de duwbak met [kenmerk] . Uit het kadastraal bericht blijkt dat de Ark van Noach als tentoonstellingen- en voorstellingenschip teboekstaat in de openbare registers. Bij ‘inrichting’ staat in het kadastraal bericht: “winkel, restaurant, vier dekken in laadruim en op dek geplaatst met een lift en toiletten”.
Dat de Ark van Noach niet (langer) bestemd is tot het vervoer van zaken is tussen verzoekster en de verschenen belanghebbenden niet in geschil.
Belanghebbenden [persoon 2] en [persoon 1] hebben aangevoerd dat de Ark van Noach geen passagiersschip is. Het schip is echter wel ingericht om personen te ontvangen en verzoekster ontvangt bezoekers op het schip. Dit lijkt niet te passen bij een kwalificatie van de Ark van Noach in de restcategorie. Ook de omstandigheid dat de Ark van Noach niet over voortstuwing beschikt staat niet in de weg aan de kwalificatie als schip in de zin van artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) eerste gedeelte CLNI, omdat ook uit de laatste zin van artikel 6 lid 1, aanhef en onder a) onder (i) CLNI kan worden opgemaakt dat het voorzien zijn van voortbewegingswerktuigen geen vereiste is.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat de Ark van Noach een binnenschip is in de zin van artikel 1 lid 2, aanhef en onder b) eerste gedeelte CLNI, respectievelijk artikel 1 lid 1, aanhef en onder a en onder 1º van het Besluit.
2.8. De conclusie is dat het zakenfonds in dit geval dient te worden berekend op basis van (de helft van) 200 rekeneenheden per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootst toegelaten diepgang.
2.9. De waterverplaatsing tot het vlak van de grootste toegelaten diepgang van de ‘Ark van Noach’ bedraagt 1.874,46 m3 volgens de door verzoekster overgelegde meetbrief. Geen van de belanghebbenden heeft opmerkingen gemaakt over die waterverplaatsing.
Het schip is niet voorzien van eigen mechanische voorstuwing zodat daaraan voorbij wordt gegaan bij de berekening van het zakenfonds.
Het bedrag voor vorderingen waarvoor beperking wordt verzocht op grond van de artikelen 8:1065 BW juncto artikel 1 sub a en onder nummer 1 juncto artikel 1 sub c van het Besluit , te weten het zakenfonds, beloopt derhalve 187.446,00 rekeneenheden. Deze rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht (SDR), zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds, naar de koers van de dag van het stellen van het fonds om te rekenen in euro’s volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
2.10. Verzoekster stelt voor om fonds te stellen door middel van een door haar verzekeraar Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. te verstrekken garantie volgens het Rotterdams Garantieformulier Limitatie 2017. Geen van de verschenen belanghebbenden heeft bezwaren geuit tegen de door verzoekster voorgestelde wijze van fondsvorming. Ambtshalve ziet de rechtbank evenmin bezwaren daartegen.
2.11. De rechtbank zal verzoekster bevelen tot voormeld bedrag, vermeerderd met rente en een bedrag ter bestrijding van de kosten van de procedure, fonds te stellen op de hierna te vermelden wijze en zal voorts een rechter-commissaris aanwijzen en een vereffenaar benoemen.
3. De beslissing
3.1. bepaalt het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekster voorshands ter zake van de zaakschade is beperkt op 187.446,00 rekeneenheden zoals hiervoor bedoeld, om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds, waaraan toegevoegd de wettelijke rente daarover vanaf de aanvang van de dag volgende op de dag van het hiervoor bedoelde voorval, derhalve 4 januari 2018, tot de aanvang van de dag volgende op de dag van het stellen van het fonds, alsmede vermeerderd met € 10.000,- ter bestrijding van de kosten van de procedure;
3.2. beveelt verzoekster uiterlijk op 30 juni 2018 tot het beloop van dit totale bedrag fonds te stellen en wel door afgifte aan de rechtbank van een genoegzame garantiebrief van een genoegzame bank of verzekeraar;
3.3. wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. C. Sikkel;
3.4. benoemt tot vereffenaar van het fonds mr. P. Muller, Wilhelminakade 75B, 3072 AP Rotterdam, rotterdam@scua.com.
Deze beschikking is gegeven door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.
1573/1346/32/1928