In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een pluimveeslachterij tegen een boete opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De rechtbank behandelt twee aspecten: de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres en het niet tijdig beslissen door verweerder op de bezwaren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 december 2016, waarin boetes werden opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. Eiseres stelde dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat het bezwaar te laat was ingediend, aangezien de bezwaartermijn op 3 februari 2017 eindigde en het bezwaarschrift pas op 6 februari 2017 was verzonden. Hierdoor was de rechtbank van mening dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat, omdat verweerder inmiddels op de bezwaren had beslist, eiseres geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.