ECLI:NL:RBROT:2018:8007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/3059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen boete opgelegd aan pluimveeslachterij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een pluimveeslachterij tegen een boete opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De rechtbank behandelt twee aspecten: de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres en het niet tijdig beslissen door verweerder op de bezwaren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 december 2016, waarin boetes werden opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. Eiseres stelde dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat het bezwaar te laat was ingediend, aangezien de bezwaartermijn op 3 februari 2017 eindigde en het bezwaarschrift pas op 6 februari 2017 was verzonden. Hierdoor was de rechtbank van mening dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat, omdat verweerder inmiddels op de bezwaren had beslist, eiseres geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/3059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft eiseres beroep ingesteld (kenmerk ROT 18/838) tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op deze en andere bezwaren van eiseres. Dit beroep is op 4 mei 2018 behandeld ter zitting.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit en deze bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft verweerder geen dwangsom aan eiseres toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld met kenmerk ROT 18/3059. Het beroep niet tijdig met kenmerk ROT 18/838 is als ten onrechte ingeschreven beschouwd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Dit beroep (ROT 18/3059) is tegelijk behandeld met andere beroepen van eiseres, namelijk ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3146. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Aamimi.

Overwegingen

1. Dit beroep ziet op zowel het niet tijdig beslissen door verweerder op de bezwaren van eiseres als op de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eiseres.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres volgens verweerder te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
3. Eiseres voert aan dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat wel tijdig bezwaar is gemaakt. De bezwaartermijn eindigde op 6 februari 2017 en het bezwaarschrift is door verweerder op 7 februari 2017 ontvangen. Eiseres wijst op artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het primaire besluit dateert van 23 december 2016. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit bekend is gemaakt, in dit geval dus op 24 december 2016. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de bezwaartermijn zes weken. Dit betekent dat de laatste dag van de bezwaartermijn vrijdag 3 februari 2017 was. Uit de poststempel blijkt dat eiseres het bezwaarschrift op 6 februari 2017 heeft verzonden, dus na het verstrijken van de bezwaartermijn. Nu eiseres het bezwaarschrift niet voor het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd is van een tijdige indiening van het bezwaar op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geen sprake.
5. Ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, overweegt de rechtbank dat verweerder alsnog op de bezwaren van eiseres heeft beslist en deze niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Voor zover eiseres stelt dat haar belang is gelegen in een beoordeling van de hoogte van de op te leggen dwangsom, faalt dit betoog, nu verweerder in dit geval niet gehouden was aan eiseres een dwangsom te betalen. Uit artikel 4:17, zesde lid, van de Awb volgt immers dat verweerder bij een kennelijk niet-ontvankelijkverklaring geen dwangsom verschuldigd is.
6. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.