ECLI:NL:RBROT:2018:8263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
18/2566_V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot boete opgelegd aan bedrijf

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 29 juni 2018, waarin haar beroep tegen een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (verweerder) niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een boete die verweerder op 22 mei 2017 aan een bedrijf had opgelegd. Tijdens de bezwaarprocedure had opposante verzocht om als belanghebbende deel te nemen, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarprocedure was afgerond en dat er geen procesbelang meer was voor opposante.

In het verzet heeft opposante aangevoerd dat de rechtbank de bestuurlijke lus had kunnen toepassen, omdat het boetebesluit gebreken vertoonde. De rechtbank heeft in deze verzetprocedure de vraag beantwoord of de eerdere uitspraak terecht zonder zitting was gedaan. De rechter oordeelde dat er twijfels bestonden over de eerdere beslissing, omdat opposante niet als derdebelanghebbende was betrokken bij de voorbereiding van het boetebesluit. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak op het beroep niet in redelijkheid zonder twijfel kon zijn.

Daarom verklaarde de rechtbank het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de stand werd voortgezet waarin het zich bevond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2566
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2018 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

gemachtigden: mr. D. de Jong, mr. M.J.J.M. Essers en K. Steenbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2018 in het geding tussen opposante en de Autoriteit Consument en Markt (hierna: verweerder) over het besluit van 29 maart 2018.

Procesverloop

Verweerder heeft bij primair besluit van 22 mei 2017 aan [bedrijf] ) een boete opgelegd. Hangende de door [bedrijf] aangespannen bezwaarprocedure, heeft opposante aan verweerder verzocht om als belanghebbende aan de bezwaarprocedure deel te nemen.
Verweerder heeft in eerste aanleg bij besluit van 28 september 2017 op voormeld verzoek afwijzend beslist. Opposante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Opposante heeft op 9 mei 2018 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 29 juni 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 7 september 2018. Opposante en haar gemachtigden waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. F.G.D. Pasaribu en E.K.S. Mollen.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 29 juni 2018 het beroep van opposante terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Zo ja, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposante geen procesbelang heeft bij het beroep, omdat door het nemen van het bestreden besluit door verweerder de bezwaarprocedure is afgerond. Tevens is overwogen dat de bezwaarprocedure, gelet op de in artikel 8:72a van de Awb neergelegde verplichting voor de bestuursrechter tot het zelf in de zaak voorzien bij vernietiging van een boetebesluit, niet meer zal worden hervat.
3. In verzet heeft opposante - kort samengevat - aangevoerd dat in deze beroepsprocedure door de rechtbank de bestuurlijke lus had kunnen worden toegepast, nu er aan het boetebesluit een gebrek kleeft, aangezien dit besluit is genomen zonder dat zij als derdebelanghebbende bij de voorbereiding daarvan is betrokken. Opposante is tevens van oordeel dat de vaststelling of verweerder al of niet terecht heeft besloten om haar als partij te laten deelnemen in de bezwaarprocedure tegen het boetebesluit van belang is voor de beoordeling van de rechtbank van het boetebesluit. Opposante is verder van oordeel dat haar in de door [bedrijf] aangespannen beroepsprocedure kan worden tegengeworpen dat onherroepelijk vaststaat dat zij door verweerder niet als derdebelanghebbende is toegelaten. Als die tegenwerping slaagt leidt dit ertoe dat zij noch in bezwaar, noch in beroep als derdebelanghebbende wordt toegelaten, aldus opposante.
4. De verzetrechter is van oordeel dat, gelet op de aard en strekking van opposantes beroep en de daarmee samenhangende rechtsvragen, en hetgeen door opposante in verzet naar voren is gebracht, niet kon worden gezegd dat de uitspraak op het beroep in redelijkheid geen twijfel mogelijk was. Het beroep kon daarom niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb worden afgedaan.
5. Om deze reden is het verzet gegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het verzet gegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van
C.W. Steenkist, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.