Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
de naamloze vennootschap ABN Amro Bank N.V.,
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN Amro Bank N.V. en twee gedaagden, die een kredietovereenkomst hadden afgesloten. ABN Amro vorderde een bedrag van € 500,- van de gedaagden, vermeerderd met een kredietvergoeding van 13,70% of de wettelijke rente, omdat de gedaagden tekort schoten in hun betalingsverplichtingen. De gedaagden betwistten de vordering en voerden aan dat deze was verjaard, omdat de vordering al op 8 februari 2013 opeisbaar was geworden. Ze stelden ook dat de dagvaarding nietig was en dat ABN Amro niet-ontvankelijk was in haar vordering.
De kantonrechter heeft het verweer van de gedaagden verworpen. De dagvaarding voldeed aan de wettelijke vereisten en de gedaagden waren niet in hun rechtsbelangen geschaad. De rechter oordeelde dat de verjaringstermijn was gestuit door eerdere aanmaningen van ABN Amro, waardoor de vordering niet was verjaard. De rechter bevestigde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met hun betalingsverplichtingen en dat de vordering van ABN Amro terecht was.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagden hoofdelijk veroordeeld om aan ABN Amro € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2013. Daarnaast werden de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.R. Roukema en is uitvoerbaar bij voorraad.