ECLI:NL:RBROT:2018:840
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.P.M. Weusten
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van openstaand krediet met betrekking tot precontractuele informatie en finale kwijting
In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Defam B.V. en een gedaagde. Defam B.V. vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 9.025,86, vermeerderd met rente, op basis van een kredietovereenkomst die in 2006 was gesloten. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat Defam niet had voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 7:60 BW, wat zou leiden tot een oneerlijke handelspraktijk. De gedaagde stelde ook dat hij finale kwijting had ontvangen na een betaling van € 5.000,-, maar Defam betwistte dit en stelde dat de kwijting alleen aan de medeverplichtte was verleend.
De rechtbank beoordeelde het verweer van de gedaagde en oordeelde dat het verweer niet kon slagen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij niet gehouden was aan de overeenkomst en dat de vordering van Defam terecht was. De rechtbank wees de vordering toe en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het kader van de eerste aanleg en was uitvoerbaar bij voorraad.