ECLI:NL:RBROT:2018:8513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
11/006091-98
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na detentie wegens nieuw strafbaar feit

Op 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een verdachte, die eerder was veroordeeld voor doodslag en later opnieuw in de problemen kwam door een nieuw strafbaar feit. De rechtbank moest beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling, die was ingediend na de detentie van de verdachte. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk gelast op 8 juni 1999, en de verdachte had sindsdien verschillende juridische procedures doorgemaakt, waaronder een veroordeling tot gevangenisstraf in 2016 voor verkrachting. De rechtbank concludeerde dat de termijn van de terbeschikkingstelling was opgeschort vanaf het moment dat de verdachte was aangehouden in de strafzaak met parketnummer 15/800526-15 op 20 november 2015. De officier van justitie had de vordering tot verlenging te laat ingediend, waardoor de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaarde in haar vordering. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De ter beschikking gestelde en zijn raadsman waren aanwezig tijdens de zitting, evenals een deskundige.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 11/006091-98
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, met betrekking tot de verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van
[naam verdachte](hierna ook: de ter beschikking gestelde),
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna ook: de inrichting),
raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag.

1.Procesverloop

Op 8 juni 1999 heeft de rechtbank Dordrecht de terbeschikkingstelling van [naam verdachte] gelast en verpleging van overheidswege (dwangverpleging) bevolen. De terbeschikkingstelling is gelast ter zake van doodslag.
Op 3 augustus 2001 is de termijn van de terbeschikkingstelling aangevangen.
Op 14 november 2013 is bij beslissing van deze rechtbank het bevel tot dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd.
Op 29 juli 2015 is bij beslissing van deze rechtbank de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met twee jaar.
Op 20 november 2015 is de ter beschikking gestelde aangehouden in een strafzaak met het parketnummer 15/800526-15 en dus uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid ontnomen.
Op 10 juni 2016 is de ter beschikking gestelde bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar (met aftrek) opgelegd voor onder andere verkrachting.
Op 13 september 2016 is bij beschikking van deze rechtbank de dwangverpleging hervat. Deze beschikking is op 15 oktober 2016 onherroepelijk geworden.
Op 19 november 2017 is de ter beschikking gestelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld in de zaak met parketnummer 15/800526-15. Vanaf die datum heeft hij in het kader van een passantenregeling onder de titel van het onderhavige parketnummer 11/006091-98 in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen verbleven.
Op 18 december 2017 is de ter beschikking gestelde opgenomen in de inrichting (de Dr. S. van Mesdagkliniek).
De rechtbank heeft op 30 juli 2018 van het openbaar ministerie ontvangen een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met de daarbij behorende wettelijk vereiste stukken.
De vordering is op de zitting van 26 september 2018 in het openbaar behandeld. Officier van justitie, mr. C.A.M. de Jong, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door zijn raadsman, en de deskundige [naam deskundige] , als klinisch psycholoog verbonden aan de inrichting, zijn gehoord.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering

Bij de beoordeling van de vordering dient getoetst te worden of de vordering – gegeven de detentie van de ter beschikking gestelde gedurende de voorwaardelijke beëindiging van diens TBS en vervolgens gedurende de hervatting daarvan – op de juiste (wettelijk voorgeschreven) wijze is geschied.
2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ontvankelijkheid in de vordering.
2.2.
Standpunt van de ter beschikking gestelde
De ter beschikking gestelde en zijn raadsman hebben ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering bepleit.
2.3.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de TBS-termijn is opgeschort vanaf de aanvang van de voorlopige hechtenis in de zaak met het parketnummer 15/800526-15 (20 november 2015), op het moment dat de dwangverpleging nog voorwaardelijk was beëindigd of zoals de officier van justitie heeft betoogd eerst vanaf het moment dat de beschikking tot hervatting van de dwangverpleging onherroepelijk is geworden (15 oktober 2016).
Op grond van artikel 38f eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) loopt de termijn van de terbeschikkingstelling niet:
a. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
b. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde met voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is.
De tekst van voornoemd artikel is in 2005 gewijzigd. In de memorie van toelichting is daarover het volgende gezegd. “Uit jurisprudentie is gebleken dat vervangende hechtenis tijdens de terbeschikkingstelling met voorwaarden de termijn van de terbeschikkingstelling
niet opschort. Bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden is immers geen sprake van detentie “uit anderen hoofde” zoals aangegeven in artikel 38f, eerste lid, onderdeel a, Sr omdat de TBS met voorwaarden geen detentie met zich meebrengt. Met de voorgestelde wijziging wordt vastgelegd dat de termijn van een TBS met voorwaarden wordt opgeschort gedurende een vrijheidsontneming. Zou dit niet het geval zijn dan kan bij langdurige detentie de terbeschikkingstelling aflopen zonder dat aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan.”
De rechtbank overweegt dat in het Wetboek van Strafrecht twee soorten TBS worden onderscheiden: TBS met dwangverpleging (artikel 37b Sr) en TBS met voorwaarden (artikel 38 Sr). Bij TBS met voorwaarden wordt de ter beschikking gestelde niet gedwongen verpleegd, maar moet hij zich aan voorwaarden houden. Bij TBS met dwangverpleging wordt de ter beschikking gestelde verplicht verpleegd in een gesloten inrichting. Daarnaast krijgt de ter beschikking gestelde een behandeling die gericht is op terugkeer in de maatschappij (deze behandeling wordt gegeven tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging).
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging een onderdeel is van de wettelijke regeling voor de TBS met dwangverpleging. Dit brengt met zich dat waar in artikel 38f wordt gesproken over TBS met dwangverpleging daaronder ook de TBS met voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging valt. De opvatting van de rechtbank dat de wetgever het ook zo heeft bedoeld, vindt onder meer steun in de plaatsing van het artikel over de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in het Wetboek van Strafrecht, namelijk in artikel 38g, ná het artikel waarin wordt besproken in welke gevallen de termijn van de TBS niet loopt (artikel 38f Sr). Eveneens wordt steun voor deze opvatting gevonden in de voornoemde memorie van toelichting in 2005. De wetswijziging was volgens de wetgever nodig om ervoor te zorgen dat een uit andere hoofde gedetineerde ter beschikking gestelde die onder het regime van de TBS met voorwaarden valt, na zijn detentie alsnog aan gestelde voorwaarden kan voldoen. Voor de TBS met voorwaardelijke beëindigde dwangverpleging hoefde kennelijk een dergelijke voorziening niet te worden getroffen, terwijl zich daar eenzelfde situatie kon voordoen, nu een voorwaardelijke beëindiging ten tijde van die wetswijziging qua duur ook gemaximeerd was (artikel 38j Sr oud). Naar het oordeel van de rechtbank en anders dan geoordeeld door het gerechtshof Arnhem (ECLI:NL:GHARN:2011:BU7382) is op dit punt geen sprake van een kennelijke omissie van de wetgever, maar van een situatie die niet separaat geregeld hoefde te worden, omdat deze vorm van TBS valt onder TBS met dwangverpleging.
De termijn van de TBS in de onderhavige zaak is daarom op grond van artikel 38f eerste lid, onder a Sr opgeschort vanaf het moment dat de ter beschikking gestelde is aangehouden in de strafzaak met het parketnummer 15/800526-15 en dus uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, te weten op 20 november 2015.
De voorgaande termijn van de TBS liep af op 15 augustus 2015. Dat jaar is de TBS met twee jaar verlengd. De ter beschikking gestelde heeft op grond van de strafzaak met parketnummer 10/800526-15 twee jaar en elf dagen in hechtenis gezeten. De nieuwe einddatum van de termijn dient daarom te worden gesteld op 4 jaar en elf dagen later, te weten op 14 augustus 2019.
Hiervan uitgaande heeft de officier van justitie de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling voortijdig ingediend en dus niet binnen de daarvoor in artikel 509o, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn. Nu de vordering ver buiten de wettelijke termijn is ingediend – namelijk bijna een jaar – acht de rechtbank de officier van justitie thans niet-ontvankelijk in haar vordering.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Deze beschikking is gegeven door
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en M.W.J. van Elsdingen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.