ECLI:NL:RBROT:2018:8513
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na detentie wegens nieuw strafbaar feit
Op 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een verdachte, die eerder was veroordeeld voor doodslag en later opnieuw in de problemen kwam door een nieuw strafbaar feit. De rechtbank moest beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling, die was ingediend na de detentie van de verdachte. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk gelast op 8 juni 1999, en de verdachte had sindsdien verschillende juridische procedures doorgemaakt, waaronder een veroordeling tot gevangenisstraf in 2016 voor verkrachting. De rechtbank concludeerde dat de termijn van de terbeschikkingstelling was opgeschort vanaf het moment dat de verdachte was aangehouden in de strafzaak met parketnummer 15/800526-15 op 20 november 2015. De officier van justitie had de vordering tot verlenging te laat ingediend, waardoor de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaarde in haar vordering. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De ter beschikking gestelde en zijn raadsman waren aanwezig tijdens de zitting, evenals een deskundige.