Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[vennoot 1],
[vennoot 2],
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2018;
- het verweerschrift, tevens houdende een tegenverzoek, met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2018.
2.De vaststaande feiten
3.Het verzoek
primair en subsidiairverzocht haar niet ontvankelijk te verklaren,
meer subsidiairde termijn van schorsing van de ontruimingsverplichting als bedoeld in artikel 7:230a BW te verlengen tot één jaar te rekenen vanaf 31 mei 2018 of een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen redelijke termijn van verlenging te bepalen en
meest subsidiairde ontruimingstermijn te bepalen op acht maanden dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen redelijke termijn en/of alsdan in goede justitie een schadeloosstelling vast te stellen ten behoeve van [de VOF] als bedoeld in het tweede lid van artikel 7:310 BW, met veroordeling van Havensteder in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
primaireverzoek heeft [de VOF] ten grondslag gelegd dat Havensteder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door enige jaren na de renovatie van het gehuurde de huurovereenkomst te beëindigen middels opzegging, ondanks dat de rechtsvoorganger van Havensteder destijds aan [de VOF] had toegezegd dat zij het gehuurde mocht blijven huren. Havensteder heeft nagelaten [de VOF] destijds te informeren over de uitvoering van de destijds bij Havensteder bekende beleidsvisie, waarin geen plaats is voor de branche van [de VOF].
subsidiaireverzoek heeft [de VOF] aangevoerd dat partijen de huurovereenkomst na 31 mei 2018 hebben voortgezet, dan wel dat er tussen partijen een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen per 1 juni 2018, omdat [de VOF] de huur is blijven betalen, inclusief de door Havensteder aangezegde huurverhoging per 1 juli 2018, en Havensteder niet heeft geprotesteerd tegen die betalingen.
meer subsidiaireverzoek heeft [de VOF] ten grondslag gelegd dat door de ontruiming haar belangen ernstiger worden geschaad dan de belangen van Havensteder, gelet op haar goede huurderschap, haar medewerking aan de renovatie ondanks omzetverlies, de aard van haar klantenkring, een gebrek aan andere passende bedrijfsruimte in de wijk en de afkeuring van haar plan om een andere invulling te geven aan haar onderneming om te voldoen aan één van de drie branches afgezet tegen de beleidsvisie van Havensteder om in de winkelstraat alleen huurders te huisvesten die vallen in de branches Food, Fashion en Design.
meest subsidiaireverzoek onderbouwd met de stelling dat de onderhavige situatie gelijkenis vertoont met de situatie die in artikel 7:310 lid 1 BW wordt geschetst, zodat dit artikel naar analogie toegepast kan worden.
4.Het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek
primairgeconcludeerd de verzoeken van [de VOF] niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [de VOF] in de proceskosten.
Subsidiairheeft zij verzocht [de VOF] te veroordelen tot betaling van een marktconforme gebruiksvergoeding van € 1.750,00, dan wel een door de kantonrechter te bepalen marktconforme gebruiksvergoeding, vanaf 1 juni 2018 tot en met de ontruiming.