Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[Eiser 1],
2.2. [Eiser],
3.[Eiser],
4.[Eiser],
5.[Eiser],
6.[Eiser],
7.7. [Eiser],
8. [Eiser],
9.[Eiser],
10.[Eiser],
11.[Eiser],
12.[Eiser],
13.[Eiser],
14.[Eiser],
15.[Eiser],
16.[Eiser],
17.[Eiser],
18.[Eiser],
19.[Eiser],
20.[Eiser],
21.[Eiser],
de Schippers”,
Havenbedrijf Rotterdam N.V.
hierna verder
“het Havenbedrijf”te noemen
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van het gezamenlijke verzoekschrift dat partijen hebben ingediend, vergezeld van 25 producties. In dat verzoekschrift hebben partijen over en weer hun standpunt kenbaar gemaakt ten aanzien van het tussen hen gerezen geschil en het verzoekschrift bestaat uit vier delen, te weten het verzoek zijdens de Schippers, het antwoord zijdens het Havenbedrijf, de repliek aan de zijde van de Schippers en ten slotte de dupliek aan de kant van het Havenbedrijf.
Aan de zijde van het Havenbedrijf zijn verschenen de heren [V.], havenmeester en
[B. 1], manager unit handhaving en regelgeving, bijgestaan door de advocaten
mrs. P.J. Huys en R. van der Stap. Tevens zijn ter zitting verschenen de heren [W.], voorzitter van de Schipperscentrale, [R.], eveneens verbonden aan de Schipperscentrale en de heren [L.] en [B. 2], beiden verbonden aan de Watertaxi.
De advocaten van beide partijen hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht aan de hand van een door ieder van hen overgelegde pleitnota.
2.De vaststaande feiten
3.Het gezamenlijke verzoek3.1. Beide partijen hebben de kantonrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht het tussen hen gerezen geschil te beslechten en daarbij een beslissing te geven ten aanzien van de volgende vraagpunten:
4.De beoordeling van het verzoek
Ten aanzien van de heer [Eiser] geldt dat hij binnenkort uit dienst treedt van het Havenbedrijf.
inzake FNV/Pontmeyerbeoordeeld dient te worden in hoeverre de eerder verleende toestemming om ten behoeve van de Watertaxi nevenwerkzaamheden te verrichten aangemerkt moet worden als een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde. De Hoge Raad heeft in bedoeld arrest beslist dat die vraag zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Het komt volgens de Hoge Raad aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. In dat verband komt betekenis toe aan gezichtspunten als (i) de inhoud van de gedragslijn, (ii) de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, (iii) de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, (iv) hetgeen de werkgever en werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard, (v) de aard van de voor - en nadelen die voor de werkgever uit de gedragslijn voortvloeien en (vi) de aard en omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.
voor wat betreft de mogelijke weerslag op het vervullen van de functie binnen DHMR’.Tevens is daarin opgenomen ‘
het management kan op deze manier vinger aan de pols houden en in voorkomend geval tijdig passende maatregelen treffen’.
5.De beslissing
1 december 2019;
1 december 2019;