ECLI:NL:RBROT:2018:9125

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
10/680207-17 en 10/681248-17 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte wegens ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met drie minderjarige meisjes, allen onder de twaalf jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen en een taakstraf van 120 uur. De proeftijd is vastgesteld op vijf jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en andere minderjarigen zonder toezicht van een volwassene, een locatieverbod, reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar werden beschouwd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verklaringen van de slachtoffers onbetrouwbaar waren door beïnvloeding en afstemming. De rechtbank concludeerde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de ontuchtige handelingen en dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het blanco strafblad en de rapportages van psychologen en reclassering. De rechtbank legde een taakstraf op en bepaalde dat de verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden moest houden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/680207-17 en 10/681248-17 (gevoegd)
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.C. Bekkering, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair tenlastegelegde onder parketnummer 10/681248-17;
  • bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 10/681248-17 en het tenlastegelegde onder parketnummer 10/680207-17;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en de bijzondere voorwaarden:
- een contactverbod met [naam slachtoffer 1] en haar ouders, [naam slachtoffer 2] en haar ouders en [naam slachtoffer 3] en haar ouders;
- zich niet ophouden met en geen bezoek ontvangen van minderjarigen zonder de aanwezigheid van (een) andere(n) volwassene(n);
- zich niet begeven en bevinden op het speelplein, het middendeel van het [naam plein] te Dordrecht;
- zich niet ophouden in de directe omgeving van [naam school 1] , [adres school 1] te Dordrecht en de [naam school 2] , [adres school 2] te Dordrecht;
- het niet parkeren van de auto in de [straatnaam] te Dordrecht;
- het afdichten van de tuin van verdachtes woning, zodat deze niet langer van buitenaf toegankelijk is voor minderjarigen;
- de dadelijke uitvoerbaarheid van bovengenoemde voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder parketnummer 10/681248-17:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak in beide zaken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en voert daartoe onder meer aan dat de verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent en dat diens verklaringen consistent zijn.
onder parketnummer 10/680207-17:
De verdediging betoogt voorts dat de verklaringen van de kinderen [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] niet als bewijs kunnen worden gebruikt wegens onbetrouwbaarheid. De waarheidsvinding is immers onherstelbaar aangetast door voorafgaande beïnvloeding en afstemming door de gesprekken die op school zijn gevoerd en door de eerst op het politiebureau door de kinderen in elkaars aanwezigheid afgelegde verklaringen in het bijzijn van hun moeders. Het stond de kinderen hierdoor niet meer vrij te vertellen dat er niet zoveel bijzonders was gebeurd of dat het anders was. Daarnaast stemt de informatie uit de voorgesprekken niet overeen met het studioverhoor. [naam slachtoffer 1] heeft eerst verklaard dat de verdachte probeerde aan haar borsten te zitten en dat hij met zijn hand in haar broek wilde gaan, maar dit “proberen” schuift in het verhoor op naar een “doen” door toedoen van de studioverhoorder. De verhoorder heeft suggestieve vragen gesteld en sturende woorden gebruikt, zoals bij [naam slachtoffer 2] “aan rare plekken zitten”. Dit is allemaal in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
onder parketnummer 10/681248-17:
De verdediging voert aan dat bij [naam slachtoffer 3] alle informatie te herleiden is tot één bron, te weten haar verklaringen, maar dat die pas zijn afgelegd nadat er een krantenartikel over de verdenking met betrekking tot [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] was verschenen en zij naar aanleiding daarvan door haar ouders was bevraagd over de verdachte. Het is voorts niet waarschijnlijk dat [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] elkaar niet zouden kennen en niet met elkaar zouden hebben gesproken, omdat [naam slachtoffer 3] dicht bij het pleintje en de speelplaats woont waar [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ook kwamen. Volgens de verdachte zijn [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] zelfs wel eens samen, met andere kinderen erbij, bij hem aan de deur geweest. [naam slachtoffer 3] heeft bovendien in haar verklaring tijdens het studioverhoor geen kind-eigen bewoordingen gebruikt maar kwalificaties van volwassenen. De studioverhoorder stelde geen open vragen, waardoor [naam slachtoffer 3] niet heeft verteld wat zij werkelijk had meegemaakt.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte heeft in zijn woning aan de [adres verdachte] te Dordrecht een voorraad snoep aanwezig gehad en deelde snoep uit aan kinderen. [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zijn voor het krijgen van snoep in verdachtes woning geweest, waarbij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] samen ook in de kelder/het souterrain van die woning geweest zijn. Bij het betreden van de woning door de voordeur komt men in de gang. Die gang is ongeveer één meter breed en is versmald door bouwmateriaal dat tegen de rechtermuur is opgestapeld. Aan het einde van de gang is de douche. Kort daarvoor is aan de rechterkant de trap naar de kelder/het souterrain. Tegen een muur van het trapgat bevinden zich planken met daarop onder meer voorraaddozen met snoep.
Betrouwbaarheid van het bewijs
Ondanks dat de door de verdediging aangehaalde aanwijzing per 1 januari 2015 is komen te vervallen dient de rechtbank te beoordelen of de gang van zaken voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat voorafgaande aan het informatief zedengesprek, de aangifte en het studioverhoor van ieder van de meisjes eenmaal een gezamenlijk gesprek op het politiebureau heeft plaatsgevonden geen aanleiding geeft om tot de conclusie te komen dat het onderzoek - in zijn geheel in ogenschouw genomen - onzorgvuldig is geweest. Bij de beoordeling van de verklaringen en de weging daarvan dient echter dit aspect wel te worden betrokken.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het feit dat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] met hun moeders op het politiebureau een gezamenlijk gesprek hebben gehad met de politie, ongelukkig is. Ook volgt zij het standpunt van de verdediging dat beïnvloeding van elkaar doordat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] als vriendinnen contact met elkaar hadden of door het gesprek op school met de leerkracht niet uit te sluiten is. Naar het oordeel van de rechtbank brengen deze omstandigheden echter niet mee dat de waarheidsvinding onherstelbaar is aangetast. De rechtbank neemt niet alleen het voortraject in aanmerking, maar de hele gang van zaken. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn na het eerste gezamenlijke gesprek op het politiebureau ieder afzonderlijk verhoord in een zogeheten studioverhoor door daarvoor speciaal opgeleide opsporingsambtenaren. Zij hebben tijdens het studioverhoor hun eigen verhaal over ontuchtige handelingen door de verdachte in zijn woning verteld. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank authentiek, uitvoerig, gedetailleerd en consistent. Daartoe weegt mee dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tijdens het studioverhoor ieder in eigen bewoordingen hebben verklaard en dat hun verklaringen niet exact overeenstemmen. Verder is van belang dat zij kennelijk schroom voelen de gebeurtenissen te benoemen.
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben ieder verklaard waar in de woning de ontuchtige handelingen plaatsvonden, waaruit deze bestonden en onder welke omstandigheden deze plaatsvonden. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte met zijn vinger aan haar “plasmuis” zat en dat hij in haar “tieten” kneep in de gang bij de “snoepkast”. Dit was bij de trap naar beneden toen zij snoep uitkoos en toen zij haar armen omhoog hield. De verdachte ging achter haar staan, deed zijn handen in haar zij, ging vervolgens met zijn hand onder haar shirt en in haar broek. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte aan haar “spleetje” en “tieten” zat in de kelder. De verdachte stond achter haar, ging met zijn handen over haar schouder, deed zijn hand daarna in haar broek, ging onder haar shirt en wreef meermalen over haar spleetje. Daarnaast hebben [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ieder afzonderlijk verklaard dat zij, toen zij samen in de woning van verdachte waren, hebben gezien dat de verdachte ontuchtige handelingen bij de ander heeft gepleegd. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte de tieten van [naam slachtoffer 2] aanraakte en [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte zijn hand in de broek van [naam slachtoffer 1] had en aan haar tieten zat.
De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat de tijdens de studioverhoren afgelegde verklaringen het resultaat zijn van open gestelde vragen, waarna herhaaldelijk is doorgevraagd naar aanleiding van de antwoorden van de kinderen. [naam slachtoffer 1] heeft desgevraagd meermalen verklaard dat de verdachte aan haar tieten en aan haar plasmuis zat. Dat [naam slachtoffer 1] een enkele keer in het studioverhoor het woord “proberen” heeft gebruikt doet daar niet aan af. [naam slachtoffer 2] heeft als eerste tegen de verbalisant gezegd dat de verdachte aan haar ging zitten op rare plekken. De verbalisant heeft [naam slachtoffer 2] vervolgens gevraagd om hierover meer te vertellen en heeft gevraagd naar de frequentie.
De rechtbank heeft gelet op het bovenstaande geen redenen om te twijfelen aan de inhoud van de door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, noch aan de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar zijn en zal deze dan ook als bewijsmiddelen gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat ook [naam slachtoffer 3] tijdens de beide studioverhoren concreet en in haar eigen kinderbewoordingen over ontuchtige handelingen heeft verklaard. [naam slachtoffer 3] heeft in het eerste verhoor verklaard dat toen zij snoep “bij de snoepkast” uitkoos de verdachte achter haar ging staan, dat hij zijn hand in haar broek deed en dat hij aan haar “plasser” zat. Verder heeft zij in het tweede studioverhoor verklaard dat zij tijdens het uitkiezen van snoep bij de “snoepkast” de “pielewiep” van de verdachte moest betasten. De verdachte stond achter haar, pakte haar hand vast, trok die naar achteren en bracht die door de open gulp in zijn broek. [naam slachtoffer 3] voelde behaarde en gladde delen. Zij kon zich goed herinneren dat de verdachte haar arm naar achteren trok omdat de verdachte dit zo hard deed dat zij enkele dagen last had van haar rechterarm. De rechtbank acht deze omschrijving en bewoordingen authentiek en heeft geen redenen om te twijfelen aan de geloofwaardigheid hiervan. Verder weegt de rechtbank in haar oordeel over de betrouwbaarheid nog mee dat de ouders van [naam slachtoffer 3] , zoals de verdachte ter terechtzitting ook heeft verklaard, nadat de verdenking met betrekking tot [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] bekend was geworden, niet het contact met de verdachte hebben verbroken. Dit wijst er op dat er van vooringenomenheid bij de ouders van [naam slachtoffer 3] geen sprake was en daarom acht de rechtbank niet aannemelijk dat de ouders van [naam slachtoffer 3] in hun vragen aan [naam slachtoffer 3] sturend zijn opgetreden. De rechtbank zal dus ook de verklaringen van [naam slachtoffer 3] als bewijs gebruiken.
Uit het dossier zijn ook geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die wijzen op voorafgaande afstemming en beïnvloeding tussen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] enerzijds en [naam slachtoffer 3] anderzijds over het tenlastegelegde. De enkele stelling van de verdachte ter terechtzitting dat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] een keer samen met anderen bij hem aan de deur zijn geweest om snoep te halen, is - als deze stelling al zou vaststaan - onvoldoende om aan te nemen dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] enerzijds en [naam slachtoffer 3] anderzijds met elkaar hebben gesproken over ontuchtige handelingen door de verdachte.
Bewijsminimum/steunbewijs
De verklaringen van [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] over ontuchtige betastingen worden ondersteund door de getuigenverklaring van de vader van [naam slachtoffer 3] , te weten [naam vader] . Deze getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte op straat een meisje in de leeftijd van negen à tien jaar beetpakte en dat hij met haar ging zwieren. Hij pakte het meisje met de ene hand om haar middel en met de andere hand via de billen tussen de benen door naar de voorzijde bij de plasser.
Naast het vorenstaande is er nog de verklaring van [naam slachtoffer 4] . [naam slachtoffer 4] is ook gehoord door een daartoe speciaal opgeleide zedenrechercheur en heeft in het van haar afgenomen studioverhoor verklaard dat zij zag dat de verdachte [naam slachtoffer 2] ging kietelen. Dit komt overeen met wat [naam slachtoffer 2] over kietelen door de verdachte heeft verklaard. [naam slachtoffer 4] is, blijkens haar verklaring, in ieder geval een keer samen met [naam slachtoffer 2] in de woning van de verdachte geweest en met [naam slachtoffer 1] . Ook heeft [naam slachtoffer 4] verklaard dat zij door de verdachte is betast op een wijze die overeenkomt met wat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] over betasten hebben verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte dat herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] over de wijze waarop zij werden benaderd en de aard van de bij hen door de verdachte verrichte handelingen, zoals hiervoor beschreven, op essentiële punten overeenstemmen met wat [naam slachtoffer 3] op die onderdelen heeft verklaard. Ook [naam slachtoffer 4] heeft een soortgelijke verklaring afgelegd. De rechtbank leidt hieruit een modus operandi van de verdachte af die zich hierin kenmerkt dat hij de kinderen in zijn woning tijdens het uitkiezen van snoep bij de “snoepkast” (de rechtbank begrijpt het trapgat naar de kelder/het souterrain) van achteren benaderde, zijn armen om hen heen sloeg, met zijn hand onder hun shirt ging, zijn hand in hun broek deed en vervolgens hun borsten respectievelijk vagina betastte.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de meisjes over en weer kunnen dienen als steunbewijs bij de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Daarnaast is er nog de verklaring van de getuige [naam getuige] , hiervoor aangehaald, die ook een wijze van betasten beschrijft die aansluit bij de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] . De hiervoor vastgestelde beschrijving van de gang in de woning van de verdachte en de verklaring van de verdachte dat hij dichtbij de meisjes stond bieden eveneens een ondersteuning voor hun verklaringen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank is dan ook op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is van de onder parketnummer 10/680207-17 en de subsidiair onder parketnummer 10/681248-17 beschreven ontuchtige handelingen bij de meisjes [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] .
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Bewezen is het tenlastegelegde onder 10/680207-17 en het subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 10/681248-17.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
onder parketnummer 10/680207-17:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 januari 2017 te Dordrecht meermalen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2006) en [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- betasten van en/of strelen over en/of knijpen in de borsten van die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] en
- wrijven/strelen over de (ontblote) vagina van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] .
onder parketnummer 10/681248-17
subsidiair tenlastegelegde:
hij in de periode 1 september 2015 tot en met 12 maart 2017 te Dordrecht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2007), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen;
- wrijven over de vagina van die [naam slachtoffer 3] en
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam slachtoffer 3] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
onder parketnummer 10/680207-17:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
onder parketnummer 10/681248-17:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft in zijn woning ontuchtige handelingen gepleegd met drie meisjes beneden de leeftijd van twaalf jaar toen zij daar waren om snoep uit te kiezen. De verdachte wist met het uitdelen van snoep het vertrouwen van de kinderen te winnen en hen zo in zijn woning te krijgen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze meisjes en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen ook langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen door de kinderen die in de veronderstelling waren dat de verdachte slechts goede bedoelingen had met het uitdelen van snoep. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers, maar enkel aan zijn eigen behoeftebevrediging gedacht.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
De GZ-Psycholoog drs. G.J.W. Pol heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 25 augustus 2017 en op 30 maart 2018. Deze rapporten houden, voor zover relevant, in dat de psycholoog concludeert dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij volledig toerekeningsvatbaar is.
Reclassering Nederland heeft drie rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 16 maart 2017, 30 augustus 2017 en 21 februari 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages. Het rapport van de reclassering van 21 februari 2018 houdt daarbij, voor zover relevant, het volgende in.
De verdachte ontkent het tenlastegelegde waardoor de reclassering geen zicht heeft op criminogene factoren. Gelet op de leefomstandigheden van de verdachte zijn er instabiele zaken aanwezig. De verdachte woont nabij een plein waar kinderen zich ophouden en een slachtoffer woont in dezelfde straat. De verdachte ziet niet in dat het vragen oproept als een volwassen man die zelf geen thuiswonende kinderen heeft, snoep uitdeelt aan jonge kinderen en hen - niet begeleid door een (andere) volwassene - zijn woning laat betreden. Bij een bewezenverklaring is er sprake van afwijkend gedrag jegens minderjarige personen. De reclassering adviseert in dat geval een delictanalyse en onderzoek van de verdachte naar zijn seksuele preoccupatie te (laten) verrichten. Indien uit onderzoek blijkt dat een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek noodzakelijk is, dan dient de verdachte een dergelijke ambulante behandeling te ondergaan. De verdachte moet meer inzicht krijgen in zijn delictgedrag en in zijn gedragskeuzes die tot het delict hebben geleid, zodat de kans op recidive vermindert. Een meldplicht met huisbezoeken is dan ook geïndiceerd om het beloop van de behandeling via de behandelaar en de leefomgeving van de verdachte met de wijkagent te monitoren. De reclassering adviseert tot een maximaal voorwaardelijke gevangenisstraf passend bij het delict met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, toestemming tot het raadplegen van referenten, onderzoek, ambulante behandelverplichting, contactverbod en locatieverbod, een en ander zoals opgenomen in het reclasseringsrapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank kan zich vinden in bovengenoemde conclusies van de psycholoog en de reclassering en sluit zich hierbij aan.
7.3.1.
Strafmaat
Hoewel feiten als hier aan de orde doorgaans terecht bestraft worden met een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de officier van justitie deze ook heeft gevorderd, ziet de rechtbank aanleiding - gelet op het blanco strafblad, de leeftijd en de gezondheid van de verdachte - om de officier van justitie niet te volgen in haar eis. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte redenen geven om het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te beperken tot de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht daarnaast de oplegging van een hoog voorwaardelijk strafdeel - met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en lange proeftijd - noodzakelijk, gelet op de ernst van de feiten, het reclasseringsadvies en de proceshouding van de verdachte, die op de terechtzitting geen enkel inzicht heeft getoond in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffertjes.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en aldus de risico’s voor minderjarigen te beperken. Er moet immers - gelet op de duur en frequentie van de bewezen verklaarde gedragingen - rekening mee worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De proeftijd wordt vastgesteld op 5 jaar. De op te leggen bijzondere voorwaarden als opgenomen in het reclasseringsrapport houden in: reclasseringstoezicht, een meldplicht, het geven van toestemming om relevante referenten te raadplegen, een behandelverplichting - ook indien dit inhoudt doorverwijzing naar een forensisch (psychiatrische) polikliniek voor een intake/onderzoek en indien dit noodzakelijk wordt geacht, het volgen van een ambulante behandeling -, een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod inhoudende dat de verdachte zich niet zal bevinden op het speelplein zijnde het middendeel van het [naam plein] te Dordrecht.
De rechtbank acht tevens een verbod op het zich ophouden met en bezoek ontvangen van (een) minderjarige(n) zonder aanwezigheid van een andere(n) volwassene(n), noodzakelijk als bijzondere voorwaarde.
De bovengenoemde bijzondere voorwaarden worden dadelijk uitvoerbaar verklaard, nu er gezien de aard, de frequentie en de duur van de bewezenverklaarde feiten ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens bepaalde - in dit geval minderjarige - personen, waarbij een strafbaar feit niet is uit te sluiten.
Naast de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden acht de rechtbank geen termen aanwezig voor de overige door de officier van justitie gevorderde verboden en verplichting.
Daarnaast acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten een taakstraf voor de hierna te noemen duur passend en geboden. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het verhandelde ter terechtzitting vooralsnog niet is gebleken dat de verdachte door zijn gezondheidssituatie niet in staat is om een werkstraf uit te voeren.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde 1]: ter zake van het
tenlastegelegde strafbare feit onder parketnummer 10/680207-17. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17,60 aan materiële schade, te weten reiskosten, en een vergoeding van € 1.500,00, aan immateriële schade, in totaal € 1.517,60, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde 2]: ter zake van het
tenlastegelegde strafbare feit onder parketnummer 10/381248-17. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert de toewijzing van bovengenoemde vorderingen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman bepleit de niet-ontvankelijkheid van bovengenoemde vorderingen dan wel afwijzing primair wegens de door hem bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege de complexiteit van de vorderingen, waardoor de behandeling daarvan een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. De verdediging betwist voorts de schade en causaliteit, mede gezien de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [naam slachtoffer 2] , en vindt de gestelde gevolgen voor [naam slachtoffer 3] niet onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu deze schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdediging onvoldoende is weersproken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat door het bewezenverklaarde strafbare feit een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gepleegd. De benadeelde partij is hierdoor in haar persoon aangetast en heeft schade geleden als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten nog jarenlang te kampen hebben met ingrijpende psychische gevolgen. Dat de ontucht psychische gevolgen heeft voor [naam slachtoffer 1] blijkt uit het voegingsformulier en de schriftelijke slachtofferverklaring. Er is dus rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De rechtbank zal die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 januari 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] :
Vast is komen te staan dat door het bewezenverklaarde strafbare feit een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gepleegd. De benadeelde partij is hierdoor in haar persoon aangetast is en heeft schade als bedoeld in artikel 6:106 BW. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten nog jarenlang te kampen hebben met ingrijpende psychische gevolgen. Dat de ontucht psychische gevolgen heeft gehad voor [naam slachtoffer 2] blijkt uit het voegingsformulier en de slachtofferverklaring. Er is dus rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De rechtbank zal die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 maart 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 1.517,60 en de benadeelde partij [naam benadeelde 2] € 1.500,00, beide vorderingen vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor beide vorderingen passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde onder parketnummer 10/681248-17 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit onder parketnummer 10/681248-17 en het tenlastegelegde onder parketnummer 10/680207-17, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 115 (honderdvijftien) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 90 (negentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 5 jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer 1] 2006), [naam slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum slachtoffer 2] 2006)en [naam slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum slachtoffer 3] 2007) gedurende de proeftijd;
2. de veroordeelde zal zich niet ophouden met en geen bezoek ontvangen van (een) minderjarige(n) zonder aanwezigheid van een andere(n) volwassene(n);
3. de veroordeelde zal zich niet bevinden op het speelplein, zijnde het middendeel van het [naam plein] te Dordrecht gedurende de proeftijd;
4. de veroordeelde geeft toestemming relevante referenten te raadplegen;
5. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
6. de veroordeelde zal meewerken aan een behandelverplichting, ook indien dit inhoudt doorverwijzing naar een forensisch (psychiatrische) polikliniek voor een intake/onderzoek en indien dit noodzakelijk wordt geacht, het volgen van een ambulante behandeling voor zijn problematiek gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
heft op de bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissingen is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.517,60 (zegge: vijftienhonderdzeventien euro en zestig eurocent), bestaande uit € 17,60 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
18 januari 2017tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 1.517,60(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderdzeventien euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
18 januari 2017tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.517,60vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur
van 25 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
12 maart 2017tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 maart 2017tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.500,00vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en J.C.A.M. Los, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
onder parketnummer 10/680207-17:
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 januari 2016 tot en met 18 januari 2017
te Dordrecht
meermalen, althans eenmaal (telkens) met iemand beneden de leeftijd van
zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2006) en/of
[naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2006), buiten echt ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- betasten van en/of strelen over en/of knijpen in de borsten van die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] en/of
- wrijven/strelen over de (ontblote) vagina van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1]
;
onder parketnummer: 10/681248-117
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 september 2015 tot en met 12 maart 2017
te Dordrecht
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met
[naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2007),
meermalen, althans eenmaal, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit,
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
hierin bestaande dat verdachte
- over de vagina van die [naam slachtoffer 3] heeft gewreven, althans de vagina heeft
betast en/of
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen heeft gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten door die [naam slachtoffer 3] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
1 september 2015 tot en met 12 maart 2017
te Dordrecht
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
[naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2007), buiten echt ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, namelijk het meermalen, althans eenmaal;
- wrijven over, althans betasten van de vagina van die [naam slachtoffer 3] en/of
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [naam slachtoffer 3] ;