4.2.1.Standpunt verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak in beide zaken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en voert daartoe onder meer aan dat de verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent en dat diens verklaringen consistent zijn.
onder parketnummer 10/680207-17:
De verdediging betoogt voorts dat de verklaringen van de kinderen [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] niet als bewijs kunnen worden gebruikt wegens onbetrouwbaarheid. De waarheidsvinding is immers onherstelbaar aangetast door voorafgaande beïnvloeding en afstemming door de gesprekken die op school zijn gevoerd en door de eerst op het politiebureau door de kinderen in elkaars aanwezigheid afgelegde verklaringen in het bijzijn van hun moeders. Het stond de kinderen hierdoor niet meer vrij te vertellen dat er niet zoveel bijzonders was gebeurd of dat het anders was. Daarnaast stemt de informatie uit de voorgesprekken niet overeen met het studioverhoor. [naam slachtoffer 1] heeft eerst verklaard dat de verdachte probeerde aan haar borsten te zitten en dat hij met zijn hand in haar broek wilde gaan, maar dit “proberen” schuift in het verhoor op naar een “doen” door toedoen van de studioverhoorder. De verhoorder heeft suggestieve vragen gesteld en sturende woorden gebruikt, zoals bij [naam slachtoffer 2] “aan rare plekken zitten”. Dit is allemaal in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
onder parketnummer 10/681248-17:
De verdediging voert aan dat bij [naam slachtoffer 3] alle informatie te herleiden is tot één bron, te weten haar verklaringen, maar dat die pas zijn afgelegd nadat er een krantenartikel over de verdenking met betrekking tot [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] was verschenen en zij naar aanleiding daarvan door haar ouders was bevraagd over de verdachte. Het is voorts niet waarschijnlijk dat [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] elkaar niet zouden kennen en niet met elkaar zouden hebben gesproken, omdat [naam slachtoffer 3] dicht bij het pleintje en de speelplaats woont waar [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ook kwamen. Volgens de verdachte zijn [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] zelfs wel eens samen, met andere kinderen erbij, bij hem aan de deur geweest. [naam slachtoffer 3] heeft bovendien in haar verklaring tijdens het studioverhoor geen kind-eigen bewoordingen gebruikt maar kwalificaties van volwassenen. De studioverhoorder stelde geen open vragen, waardoor [naam slachtoffer 3] niet heeft verteld wat zij werkelijk had meegemaakt.
4.2.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte heeft in zijn woning aan de [adres verdachte] te Dordrecht een voorraad snoep aanwezig gehad en deelde snoep uit aan kinderen. [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] zijn voor het krijgen van snoep in verdachtes woning geweest, waarbij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] samen ook in de kelder/het souterrain van die woning geweest zijn. Bij het betreden van de woning door de voordeur komt men in de gang. Die gang is ongeveer één meter breed en is versmald door bouwmateriaal dat tegen de rechtermuur is opgestapeld. Aan het einde van de gang is de douche. Kort daarvoor is aan de rechterkant de trap naar de kelder/het souterrain. Tegen een muur van het trapgat bevinden zich planken met daarop onder meer voorraaddozen met snoep.
Betrouwbaarheid van het bewijs
Ondanks dat de door de verdediging aangehaalde aanwijzing per 1 januari 2015 is komen te vervallen dient de rechtbank te beoordelen of de gang van zaken voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat voorafgaande aan het informatief zedengesprek, de aangifte en het studioverhoor van ieder van de meisjes eenmaal een gezamenlijk gesprek op het politiebureau heeft plaatsgevonden geen aanleiding geeft om tot de conclusie te komen dat het onderzoek - in zijn geheel in ogenschouw genomen - onzorgvuldig is geweest. Bij de beoordeling van de verklaringen en de weging daarvan dient echter dit aspect wel te worden betrokken.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het feit dat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 4] met hun moeders op het politiebureau een gezamenlijk gesprek hebben gehad met de politie, ongelukkig is. Ook volgt zij het standpunt van de verdediging dat beïnvloeding van elkaar doordat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] als vriendinnen contact met elkaar hadden of door het gesprek op school met de leerkracht niet uit te sluiten is. Naar het oordeel van de rechtbank brengen deze omstandigheden echter niet mee dat de waarheidsvinding onherstelbaar is aangetast. De rechtbank neemt niet alleen het voortraject in aanmerking, maar de hele gang van zaken. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn na het eerste gezamenlijke gesprek op het politiebureau ieder afzonderlijk verhoord in een zogeheten studioverhoor door daarvoor speciaal opgeleide opsporingsambtenaren. Zij hebben tijdens het studioverhoor hun eigen verhaal over ontuchtige handelingen door de verdachte in zijn woning verteld. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank authentiek, uitvoerig, gedetailleerd en consistent. Daartoe weegt mee dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tijdens het studioverhoor ieder in eigen bewoordingen hebben verklaard en dat hun verklaringen niet exact overeenstemmen. Verder is van belang dat zij kennelijk schroom voelen de gebeurtenissen te benoemen.
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben ieder verklaard waar in de woning de ontuchtige handelingen plaatsvonden, waaruit deze bestonden en onder welke omstandigheden deze plaatsvonden. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte met zijn vinger aan haar “plasmuis” zat en dat hij in haar “tieten” kneep in de gang bij de “snoepkast”. Dit was bij de trap naar beneden toen zij snoep uitkoos en toen zij haar armen omhoog hield. De verdachte ging achter haar staan, deed zijn handen in haar zij, ging vervolgens met zijn hand onder haar shirt en in haar broek. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte aan haar “spleetje” en “tieten” zat in de kelder. De verdachte stond achter haar, ging met zijn handen over haar schouder, deed zijn hand daarna in haar broek, ging onder haar shirt en wreef meermalen over haar spleetje. Daarnaast hebben [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ieder afzonderlijk verklaard dat zij, toen zij samen in de woning van verdachte waren, hebben gezien dat de verdachte ontuchtige handelingen bij de ander heeft gepleegd. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte de tieten van [naam slachtoffer 2] aanraakte en [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte zijn hand in de broek van [naam slachtoffer 1] had en aan haar tieten zat.
De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat de tijdens de studioverhoren afgelegde verklaringen het resultaat zijn van open gestelde vragen, waarna herhaaldelijk is doorgevraagd naar aanleiding van de antwoorden van de kinderen. [naam slachtoffer 1] heeft desgevraagd meermalen verklaard dat de verdachte aan haar tieten en aan haar plasmuis zat. Dat [naam slachtoffer 1] een enkele keer in het studioverhoor het woord “proberen” heeft gebruikt doet daar niet aan af. [naam slachtoffer 2] heeft als eerste tegen de verbalisant gezegd dat de verdachte aan haar ging zitten op rare plekken. De verbalisant heeft [naam slachtoffer 2] vervolgens gevraagd om hierover meer te vertellen en heeft gevraagd naar de frequentie.
De rechtbank heeft gelet op het bovenstaande geen redenen om te twijfelen aan de inhoud van de door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, noch aan de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar zijn en zal deze dan ook als bewijsmiddelen gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat ook [naam slachtoffer 3] tijdens de beide studioverhoren concreet en in haar eigen kinderbewoordingen over ontuchtige handelingen heeft verklaard. [naam slachtoffer 3] heeft in het eerste verhoor verklaard dat toen zij snoep “bij de snoepkast” uitkoos de verdachte achter haar ging staan, dat hij zijn hand in haar broek deed en dat hij aan haar “plasser” zat. Verder heeft zij in het tweede studioverhoor verklaard dat zij tijdens het uitkiezen van snoep bij de “snoepkast” de “pielewiep” van de verdachte moest betasten. De verdachte stond achter haar, pakte haar hand vast, trok die naar achteren en bracht die door de open gulp in zijn broek. [naam slachtoffer 3] voelde behaarde en gladde delen. Zij kon zich goed herinneren dat de verdachte haar arm naar achteren trok omdat de verdachte dit zo hard deed dat zij enkele dagen last had van haar rechterarm. De rechtbank acht deze omschrijving en bewoordingen authentiek en heeft geen redenen om te twijfelen aan de geloofwaardigheid hiervan. Verder weegt de rechtbank in haar oordeel over de betrouwbaarheid nog mee dat de ouders van [naam slachtoffer 3] , zoals de verdachte ter terechtzitting ook heeft verklaard, nadat de verdenking met betrekking tot [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] bekend was geworden, niet het contact met de verdachte hebben verbroken. Dit wijst er op dat er van vooringenomenheid bij de ouders van [naam slachtoffer 3] geen sprake was en daarom acht de rechtbank niet aannemelijk dat de ouders van [naam slachtoffer 3] in hun vragen aan [naam slachtoffer 3] sturend zijn opgetreden. De rechtbank zal dus ook de verklaringen van [naam slachtoffer 3] als bewijs gebruiken.
Uit het dossier zijn ook geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die wijzen op voorafgaande afstemming en beïnvloeding tussen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] enerzijds en [naam slachtoffer 3] anderzijds over het tenlastegelegde. De enkele stelling van de verdachte ter terechtzitting dat [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] een keer samen met anderen bij hem aan de deur zijn geweest om snoep te halen, is - als deze stelling al zou vaststaan - onvoldoende om aan te nemen dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] enerzijds en [naam slachtoffer 3] anderzijds met elkaar hebben gesproken over ontuchtige handelingen door de verdachte.
Bewijsminimum/steunbewijs
De verklaringen van [naam slachtoffer 3] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] over ontuchtige betastingen worden ondersteund door de getuigenverklaring van de vader van [naam slachtoffer 3] , te weten [naam vader] . Deze getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte op straat een meisje in de leeftijd van negen à tien jaar beetpakte en dat hij met haar ging zwieren. Hij pakte het meisje met de ene hand om haar middel en met de andere hand via de billen tussen de benen door naar de voorzijde bij de plasser.
Naast het vorenstaande is er nog de verklaring van [naam slachtoffer 4] . [naam slachtoffer 4] is ook gehoord door een daartoe speciaal opgeleide zedenrechercheur en heeft in het van haar afgenomen studioverhoor verklaard dat zij zag dat de verdachte [naam slachtoffer 2] ging kietelen. Dit komt overeen met wat [naam slachtoffer 2] over kietelen door de verdachte heeft verklaard. [naam slachtoffer 4] is, blijkens haar verklaring, in ieder geval een keer samen met [naam slachtoffer 2] in de woning van de verdachte geweest en met [naam slachtoffer 1] . Ook heeft [naam slachtoffer 4] verklaard dat zij door de verdachte is betast op een wijze die overeenkomt met wat [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] over betasten hebben verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte dat herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] over de wijze waarop zij werden benaderd en de aard van de bij hen door de verdachte verrichte handelingen, zoals hiervoor beschreven, op essentiële punten overeenstemmen met wat [naam slachtoffer 3] op die onderdelen heeft verklaard. Ook [naam slachtoffer 4] heeft een soortgelijke verklaring afgelegd. De rechtbank leidt hieruit een modus operandi van de verdachte af die zich hierin kenmerkt dat hij de kinderen in zijn woning tijdens het uitkiezen van snoep bij de “snoepkast” (de rechtbank begrijpt het trapgat naar de kelder/het souterrain) van achteren benaderde, zijn armen om hen heen sloeg, met zijn hand onder hun shirt ging, zijn hand in hun broek deed en vervolgens hun borsten respectievelijk vagina betastte.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de meisjes over en weer kunnen dienen als steunbewijs bij de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden. Daarnaast is er nog de verklaring van de getuige [naam getuige] , hiervoor aangehaald, die ook een wijze van betasten beschrijft die aansluit bij de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] . De hiervoor vastgestelde beschrijving van de gang in de woning van de verdachte en de verklaring van de verdachte dat hij dichtbij de meisjes stond bieden eveneens een ondersteuning voor hun verklaringen.