ECLI:NL:RBROT:2018:9358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/10/550533 / HA ZA 18-498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en hinder door afsluitbare deuren en camera in burenruzie

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een burenruzie over een erfdienstbaarheid die door eisers is gevestigd voor toegang tot hun tuinen. Gedaagden hebben aan weerszijden van hun tuin afsluitbare deuren geplaatst op het pad dat door de tuinen van de buren loopt. Eisers vorderen de verwijdering van deze deuren en een camera die door gedaagden is geplaatst, omdat zij zich belemmerd voelen in hun gebruik van het pad en vrezen voor gevaarzetting. De rechtbank oordeelt dat het plaatsen van de deuren niet in strijd is met de erfdienstbaarheid, aangezien eisers direct sleutels hebben ontvangen en de toegang tot het pad behouden blijft. De hinder die eisers ervaren is niet van zodanige aard dat deze onrechtmatig is. De rechtbank wijst ook de vordering tot verwijdering van de camera af, omdat deze niet gericht is op de percelen van eisers en geen inbreuk op hun privacy maakt. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers worden afgewezen en dat zij in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/550533 / HA ZA 18-498
Vonnis van 24 oktober 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.G. Plet te Spijkenisse,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.E. van de Hoef te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eisers 2 en 3] en [gedaagden] genoemd worden.
Eisers zullen gezamenlijk [eisers] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 5 april 2018 van de kantonrechter zitting houdende te Dordrecht, waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar de handelskamer, en de daaraan ten grondslag liggende gedingstukken,
  • de brief van 11 juli 2018 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van partijen,
  • de zittingsagenda van 9 augustus 2018,
  • de brief van 28 augustus 2018 met producties 10-15 van [eisers] ,
  • het proces-verbaal van de op 11 september 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eisers 2 en 3] zijn sinds 1 juni 1993 eigenaren van het perceel nummer 8, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: perceel 38).
2.2.
[eiser 1] is sinds 5 maart 1993 eigenaar van het perceel nummer 7, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: perceel 36).
2.3.
[gedaagden] zijn sinds 13 februari 2009 eigenaren van het perceel nummer 6, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: perceel 34).
2.4.
De woningen maken, samen met de woningen op perceel 40 en 42, onderdeel uit van een rij huizen aan de Borsboomstraat. Het perceel van [gedaagden] (perceel 34) grenst aan het perceel van [eiser 1] (perceel 36). Aan de andere zijde van het perceel van [eiser 1] (perceel 36) grenst het perceel van [eisers 2 en 3] (perceel 38). De tuinen aan de achterzijde van de woningen op perceel 36 tot en met 40 grenzen niet aan een openbare weg. De toegang tot deze tuinen wordt verkregen via een steeg (met een deur naar de openbare weg) en via een pad dat dwars door de tuinen van perceel 34 tot en met 38 loopt.
2.5.
Op dit pad is ten behoeve van de percelen 36 tot en met 40 een erfdienstbaarheid gevestigd om de openbare weg te bereiken. De erfdienstbaarheid is als volgt geformuleerd:

Partijen verklaarden speciaal dat de perceelen op gemelde teekening genummerd […] voorts recht van uit- en overpad zullen hebben naar- en van [adres] over de tot uitpad bestemde strook grond (gang) op meergemelde teekening zwart omlijnd- welke gang behoort tot- en deel uitmaakt van de perceelen […] alle welke uit- en overpaden bij deze worden gevestigd als erfdienstbaarheden ten behoeve van de perceelen, die uit- en overpad verkrijgen en ten laste van de perceelen, die zulks verleenen, een en ander op de voor de lijdende erven minst bezwarende wijze […]
2.6.
De tuin van [gedaagden] was – behalve ter plaatse van dit pad – van de tuin van [eiser 1] gescheiden. [gedaagden] heeft in of omstreeks mei 2016 ter afsluiting van hun tuin op het pad aan weerszijden van hun tuin twee afsluitbare deuren geplaatst. Op iedere deur zit een slot. Beide sloten kunnen met één en dezelfde sleutel worden geopend. Zodra de deuren waren geplaatst hebben [eisers] gecertificeerde sleutels van [gedaagden] ontvangen.
2.7.
[gedaagden] hebben in of omstreeks februari 2017 een op hun perceel gericht camerasysteem geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] hebben gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bevelen dat [gedaagden] verplicht zijn om binnen twee weken na dit vonnis de deuren en het camerasysteem die door of in opdracht van [gedaagden] zijn geplaatst te (laten) verwijderen, dit zonder kosten van [eisers] , alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag of een gedeelte daarvan na betekening van dit vonnis, indien [gedaagden] met de naleving van voornoemde bevelen in gebreke zijn en blijven;
[gedaagden] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 907,50, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter [rechtbank,
rb.] in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] hebben het volgende aan hun eis ten grondslag gelegd. Voor het pad dat toegang geeft tot de tuinen van [eisers] is een erfdienstbaarheid gevestigd. [gedaagden] hebben een lang bestaande situatie, zonder voorafgaand overleg, gewijzigd door het pad af te sluiten met twee deuren en een camerasysteem te plaatsen. Door deze nieuwe situatie voelen [eisers] zich opgesloten. De nieuwe situatie is daarom bezwarend en [eisers] ondervinden ook hinder en/of overlast door de wijziging. Het aanbieden van de kliko en het verplaatsen van de fietsen wordt bemoeilijkt. [eisers] moeten – mede vanwege de al bestaande deur bij de steeg naar de openbare weg – meerdere sleutels gebruiken om gebruik te kunnen maken van het uit- en overpad. Vrienden en familie hebben op deze wijze geen vrije toegang tot hun tuin. Andere buren zullen mogelijk ook besluiten deuren op het pad te plaatsen waardoor het aangezicht belemmerd wordt en [eisers] nog verder worden gehinderd in het gebruik van het overpad. Als gevolg van de poortdeuren worden [eisers] belemmerd in het plegen van onderhoud en heeft de ambulance geen toegang meer tot de woningen. Er is sprake van gevaarzetting, omdat in het geval van een calamiteit de bereikbaarheid van de tuinen wordt beperkt door de poortdeuren. Verder is de plaatsing van de deuren in strijd met de erfdienstbaarheid, omdat het niet is toegestaan een schutting tussen de tuinen te plaatsen. Daarnaast handelen [gedaagden] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig, door in strijd met de privacywetgeving een bewakingscamera te plaatsen.
3.3.
[gedaagden] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. [gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van artikel 5:48 BW zijn zij bevoegd hun perceel af te sluiten, ook indien het erf belast is met een erfdienstbaarheid. Op grond van de gevestigde erfdienstbaarheden zijn zij gehouden om de eigenaren/rechthebbenden van de percelen 36 tot en met 40 hun tuin te laten gebruiken om naar de openbare weg te komen en daaraan wordt voldaan. In artikel 5:74 BW is bepaald dat de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze dient te worden uitgeoefend en [gedaagden] hebben belang bij het afsluiten van hun perceel voor onbevoegden. De deuren zijn geplaatst vanwege de veiligheid van hun kind en hun behoefte aan privacy. Bij de buren is er een vijver in de tuin en zij hebben pitbulls, die voorheen regelmatig in hun tuin kwamen. Zonder slot op de deur bestaat het risico dat hun kind – op enig moment – de deur eenvoudig kan openen. Het aangehaald kettingbeding ziet op eventueel aanwezige voortuinen en niet op de achtertuin. Met de aanwezigheid van de bewakingscamera wordt geen inbreuk gemaakt op de privacy van [eisers] nu deze enkel is gericht op het perceel van [gedaagden] en niet nader is onderbouwd, waaruit de inbreuk zou bestaan. Voor zover al sprake zou zijn van een inbreuk voldoet het gebruik van de camera aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.De beoordeling

Deuren

4.1.
Het plaatsen van de deuren door [gedaagden] is niet in strijd met de erfdienstbaarheid. De erfdienstbaarheid ziet op een uit- en overpad over de percelen naar openbare weg. Nu [eisers] direct sleutels hebben ontvangen van de door [gedaagden] geplaatste deuren, hebben [eisers] het uit- en overpad gehouden dat zij ook voordien hadden. Dat [eisers] nu meerdere sleutels moeten gebruiken, vrienden, familie of andere derden geen vrije toegang meer hebben, het aanbieden van de kliko en het verplaatsen van de fietsen lastiger is, maakt het gebruik van het uit- en overpad weliswaar anders, maar daarmee niet in strijd met de erfdienstbaarheid. Te meer niet nu uitdrukkelijk is bepaald dat de erfdienstbaarheid op de voor lijdende erven (in dit geval [gedaagden] ) minst bezwarende wijze dient te worden uitgeoefend, en dus niet op de voor de heersende erven (in dit geval [eisers] ) meest gemakkelijke wijze. De bepaling waar [eisers] zich verder op beroepen, dat er geen schutting tussen de tuinen mag worden geplaatst, is niet van toepassing. Door [gedaagden] is immers aangevoerd, en dit is niet door [eisers] weersproken, dat die bepaling ziet op eventueel aanwezige voortuinen. In dit geval gaat het niet om een voortuin, maar om de achtertuin.
4.2.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen, zo volgt ook uit artikel 5:37 BW, of de door [eisers] gestelde hinder (ook wel overlast genoemd) als gevolg van de door [gedaagden] geplaatste deuren onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of de gestelde hinder strijd oplevert met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het antwoord op die vraag hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade in verband met de omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden. Verder moet onder meer rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen.
4.3.
Buren zullen altijd wel enige hinder van elkaar ondervinden. Wat zij van elkaar te dulden hebben, zal in sterke mate afhangen van de individuele omstandigheden van het geval. Van partijen mag over en weer worden verwacht dat zij elkaars woongenot respecteren en zich ertoe inspannen de ander daarin niet te storen. In deze bijzondere situatie, waarin het recht van overpad dwars door de tuinen loopt, geldt dit eens te meer.
4.4.
Niet in geschil is dat [eisers] de gewijzigde situatie als bezwarend ervaren. Door de wijziging voelen [eisers] zich opgesloten en ondervinden zij – anders dan voorheen – hinder, zoals met het verplaatsen van de kliko, het verplaatsen van de fietsen, het gebruik van meerdere sleutels, het toelaten van vrienden op hun perceel en het plegen van onderhoud. Niet van belang is of de door [eisers] genoemde hinder in artikel 5:37 BW is genoemd, nu de daarin genoemde gevallen niet limitatief zijn.
4.5.
Beoordeeld moet worden of de door [eisers] ondervonden hinder onrechtmatig is. De door [eisers] ondervonden hinder is niet van zodanige aard en ernst, dat dit gelet op alle omstandigheden van het geval, onrechtmatig is. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Het pad loopt dwars door de tuin van [gedaagden] en deelt hun tuin als het ware in tweeën. [gedaagden] willen met de deuren meer privacy voor zichzelf creëren en de veiligheid van hun kind waarborgen. Of en in hoeverre eerdere bewoners van perceel 34 andere keuzes hebben gemaakt en [eisers] die ook nu nog maken, omdat zij hun tuinen niet (op deze wijze) hebben afgesloten of afsluiten, doet niets af aan deze belangen van [gedaagden] Dat andere buren mogelijk in navolging van [gedaagden] hun tuinen zullen afsluiten, maakt de situatie niet anders. [gedaagden] en andere buren zijn bevoegd hun perceel af te sluiten, zolang het uit- en overpad gehandhaafd blijft. Daarnaast is niet gesteld, noch gebleken dat sprake is van enige schade bij [eisers] als gevolg van de hinder. In ieder geval hebben [gedaagden] van meet af aan maatregelen genomen om schade bij [eisers] te voorkomen, door direct sleutels ter beschikking te stellen. De deuren leveren misschien wel ongemak, maar geen schade op.
4.6.
De rechtbank dient verder nog te beoordelen of, zoals [eisers] stellen, sprake is van gevaarzetting. Het gaat er dan om in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft. Daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, ECLI:NL:PHR:1965:AB7079).
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat de deuren leiden tot een gevaarzettende situatie. Het enkele plaatsen van een tuindeur is op zich niet gevaarzettend. Dat de deur tegen het kind van [gedaagden] kan aankomen, maakt wel dat een ieder die de deur opent de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht moet nemen. Wat daar ook van zij, de te nemen veiligheidsmaatregel ter voorkoming van dit risico zou zich beperken tot het verlagen van de deur – zoals ook ter zitting door [gedaagden] voorgesteld – en niet tot een verplichting om de deur geheel te verwijderen. Tot toewijzing van de vordering kan het daarom niet leiden.
4.8.
Door [eisers] is ook nog aangevoerd dat er zich situaties kunnen voordoen, waarin letsel ontstaat en dat de bereikbaarheid achterlangs voor een ambulance in een dergelijk geval door de deuren wordt beperkt. Dat er letsel kan ontstaan, heeft op zichzelf weinig tot niets met de deuren van doen. Bovendien is de hoofdingang van de woningen aan de voorzijde gelegen en valt voorts niet in te zien waarom de deuren de bereikbaarheid voor ambulancepersoneel beperken, nu de doorgang 120 centimeter breed is. Bij het voorval waar [eisers] naar verwijzen was, voor zover al juist, naar [eisers] zelf aanvoeren sprake van een blokkade door een feesttent voor de deur. Van een gevaarzettende situatie door de deur zelf was en is geen sprake.
4.9.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van [eisers] , strekkend tot verwijdering van de door [gedaagden] geplaatste deuren, wordt afgewezen.
Camera
4.10.
De rechtbank dient te beoordelen of de door [gedaagden] geplaatste camera onrechtmatig is, in het bijzonder of de geplaatste camera inbreuk maakt op het recht van [eisers] op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is opgenomen in artikel 8 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) en artikel 10 Grondwet. Of een specifieke handeling inbreuk maakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is allereerst van belang of de privésfeer door de handeling wordt geraakt. In de privésfeer mag de persoon absolute eerbiediging van zijn privacy verwachten. Iedere inbreuk in de privésfeer is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Of een handeling een inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer is ook afhankelijk van de vraag of de persoon redelijkerwijs mocht verwachten privacy te hebben. Het betreden van of verblijven in de publieke sfeer impliceert dat iemand zich bewust is van het feit dat hij gezien of herkend kan worden en dat anderen in de publieke sfeer getuige zijn van het gedrag van deze persoon in de publieke sfeer. Met deze wetenschap kan eenieder zijn gedrag aanpassen aan het feit dat het gedrag in de publieke sfeer plaatsvindt.
4.11.
De door [gedaagden] geplaatste camera is niet beweegbaar en uitsluitend gericht op het perceel van [gedaagden] , zoals nader zal worden toegelicht in r.o. 4.14. Nu de camera niet is gericht op de woningen of percelen van [eisers] kan niet worden gezegd dat sprake is van een inbreuk op de privésfeer.
4.12.
[eisers] mochten verder niet verwachten privacy te hebben bij het gebruik van de erfdienstbaarheid. Het pad, waar de erfdienstbaarheid op is gevestigd, loopt immers dwars door de tuin van [gedaagden] [eisers] moeten zich bewust zijn geweest van het feit dat zij bij gebruikmaking van de erfdienstbaarheid gezien kunnen worden en dat [gedaagden] getuigen kunnen zijn van hun gedrag.
4.13.
Dat een camera dit gedrag opneemt en registreert, maakt in dit geval niet dat daardoor sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagden] de beelden gebruiken voor iets anders dan het beschermen van hun eigen woonomgeving, waar de camera op was gericht. Uit de door [gedaagden] overgelegde stukken blijkt verder dat [gedaagden] zowel op (in ieder geval één van) de geplaatste deuren als ook op het raam vlakbij de geplaatste camera afbeeldingen hebben geplaatst, waaruit het voor [eisers] kenbaar had kunnen en moeten zijn dat er een camera is geplaatst. Het is niet zo dat [eisers] hun woning uitsluitend via de tuin van [gedaagden] en dus onder het oog van de camera kunnen betreden en verlaten. Het pad, waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd, is niet de enige toegangsweg naar de woningen van [eisers] Zij kunnen hun woningen immers ook via de voorzijde bereiken.
4.14.
Voor zover [eisers] aan hun vordering ten grondslag leggen dat de camera ook gericht is of kan worden op hun percelen, hebben zij deze stelling, na de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende onderbouwd. [gedaagden] heeft immers een screenshot in het geding gebracht, waaruit blijkt dat uitsluitend het perceel van [gedaagden] in beeld is. Daarnaast hebben [gedaagden] tijdens de zitting aangeboden de realtime beelden op hun mobiele telefoon te bekijken, maar hebben [eisers] hiervan afgezien. Ook hebben [gedaagden] verklaard dat de camera niet kan bewegen en dat het beeld van de camera uitsluitend kan worden gewijzigd door de camera los te schroeven en opnieuw te monteren. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] de camera op enig moment hebben zien bewegen. De ter zitting door Markus genoemde vrees dat de camera hem kan zien, uitsluitend omdat hij de camera kan zien hangen, kan in dit geval niet zonder meer tot de conclusie leiden dat reeds daarom sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
4.15.
Gelet hierop en op al voornoemde omstandigheden levert de door [gedaagden] geplaatste camera geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] op.
4.16.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van [eisers] , strekkende tot verwijdering van de door [gedaagden] geplaatste camera, wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
Nu de hoofdvorderingen van [eisers] worden afgewezen, bestaat geen aanleiding voor toewijzing van de nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Proceskosten
4.18.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in de hoofdzaak worden veroordeeld. De kosten in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 895,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.981,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.981,00 en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over genoemd bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. van den Herik en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.
1885/3095