ECLI:NL:RBROT:2018:936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
10/701217-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, voorhanden hebben van verdovende middelen en een vuurwapen met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, het voorhanden hebben van verdovende middelen en een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk een persoon, [naam slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door deze in zijn woning te beletten te vertrekken. Tevens had de verdachte ongeveer 934 gram cocaïne en 10,2 gram MDMA in zijn bezit, alsook een vuurwapen van het merk Walther, type PPK, kaliber 7,65 mm. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, mede op basis van rapportages van een psycholoog en psychiater die aangaven dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan middelenafhankelijkheid en een psychotische stoornis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar en de verplichting tot reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn positieve ontwikkeling tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/701217-16
Datum uitspraak: 2 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K.S. Kort, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2017 en, na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 6 februari 2017, van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan controles op middelengebruik.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 26 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd in zijn,
verdachteswoning, gelegen aan de [adres delict] ,
immers heeft hij, verdachte,
- terwijl die [naam slachtoffer] zich in die woning bevond en toen die [naam slachtoffer] die
woning wilde verlaten die [naam slachtoffer] meermalen bij de voordeur van die
woning weggeduwd en aldus belet die woning te verlaten en
- die [naam slachtoffer] de woorden toegevoegd "Ik weet waar jij mee bezig bent en ik
heb je door en jij hoort ook bij hun" en "Het is een complot, en jij zit
er ook in" en "We gaan er niet meer uit komen, ik niet, jij niet" en
"Het is afgelopen met ons" en "Het gaat eindigen, ik maak jou en mij
dood" en "... jij blijft hier";
2.
hij op 26 juli 2016 te Rotterdam opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 934 gram cocaïne en 10,2 gram MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 25 juli 2016, te Rotterdam een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Walther, type PPK, kaliber 7,65 mm met daarbij voor
dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:

1.Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven

2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Rapportages
Psycholoog M.H. de Groot heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 november 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit was er bij de verdachte sprake van middelenafhankelijkheid (cannabis en cocaïne) en van een psychotische stoornis niet anders omschreven. De verdachte is uit vrije wil op regelmatige wijze cannabis en cocaïne gaan gebruiken. Vanwege dit middelengebruik is de verdachte langzamerhand het contact met de werkelijkheid kwijtgeraakt. Er ontstonden psychotische symptomen met een paranoïde kleuring. Ten tijde van het onderzoek zijn er bij de verdachte geen duidelijke psychiatrische of psychologische stoornissen geconstateerd.
De verdachte wist dat het gebruik van bewustzijn veranderende middelen niet goed is voor de gezondheid. Hij had evenwel in het geheel niet verwacht dat hij door het gebruik van cannabis en cocaïne psychotisch zou worden.
De psycholoog adviseert om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het onder 1 ten laste gelegde feit te beschouwen.
Psychiater A.C. Hoek heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 november 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit was er bij de verdachte sprake van cocaïne- en cannabisafhankelijkheid en van een psychotische stoornis niet anders omschreven. Hij gebruikte al cannabis en cocaïne sinds 2000. Verondersteld kan worden dat de verdachte, gezien zijn intelligentieniveau, zich ervan bewust is dat het gebruik van drugs negatieve gevolgen kan hebben voor zijn gemoedstoestand en daarmee het risico op het plegen van strafbare feiten toeneemt. Aangezien de verdachte nooit eerder psychotische klachten heeft gehad in de jaren dat hij drugs gebruikte, heeft hij niet kunnen weten dat het gebruik van drugs tot een psychose had kunnen leiden. De verslavingsproblematiek is bij de verdachte zodanig ernstig, dat hij niet in staat kan worden geacht om in volledige vrijheid de keuze te kunnen maken om af te zien van drugsgebruik.
De psychiater adviseert om de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Op 4 mei 2017 heeft de psychiater aanvullende vragen van de rechtbank over de mate van (on)toerekeningsvatbaarheid beantwoord. De psychiater houdt vast aan de eerder getrokken conclusies in het rapport van 25 november 2016. Hij is van mening dat de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Mogelijk wist de verdachte niet dat het gebruik van drugs tot een psychose kon leiden, maar het is een feit van algemene bekendheid dat deze middelen effect hebben op de psychische toestand van de gebruiker en tot riskant gedrag kunnen leiden. Cocaïne is een niet gedoogde harddrugs. Het feit dat deze drugs niet vrij verkrijgbaar zijn, moet voor de verdachte een belangrijke aanwijzing zijn geweest en daarmee een vorm van controle, dat het gebruik ervan kan leiden tot het toebrengen van schade aan zichzelf en anderen. Er is volgens de psychiater sprake van een psychotische stoornis niet anders omgeschreven én cannabis- en cocaïneafhankelijkheid bij de verdachte. Een psychotische stoornis niet anderszins omschreven omvat psychotische symptomatologie, waarover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een specifieke diagnose te stellen of stoornissen met psychotische symptomen die niet voldoen aan de criteria voor een van de specifieke psychotische stoornissen. Deze diagnose wordt
bij de verdachte gesteld, aangezien er niet kan worden vastgesteld of de psychotische stoornis primair (bijvoorbeeld schizofrenie) of door drugs teweeg is gebracht. Ten tijde van het schrijven van de rapportage zijn er onvoldoende aanwijzingen om bij de verdachte schizofrenie vast te stellen. Er is namelijk geen sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld, waarbij er een langdurig patroon aanwezig is van sociaal en beroepsmatig disfunctioneren. Het wordt het meest waarschijnlijk geacht dat de psychotische stoornis primair door drugs teweeg is gebracht. Als gevolg van een verslavingsstoornis is controle van het gebruik van drugs niet afwezig, maar wel beperkter. Het middelengebruik is van invloed geweest op de psychische conditie van de verdachte, waar het ten laste gelegde uit voort is gevloeid.
6.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft, in aansluiting bij het aanvullende rapport van de psychiater, zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij betwist de conclusie van de psychiater dat de psychose van de verdachte is veroorzaakt door zijn middelengebruik. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het is de hypothese van de psychiater dat middelengebruik heeft geleid tot de psychose, maar niet kan worden vastgesteld of de psychose teweeg is gebracht door een primair psychotische stoornis of door middelengebruik. De psychische toestand van de verdachte verbeterde aanzienlijk na het gebruik van antipsychotica. Dat is een sterke aanwijzing dat de psychose van de verdachte niet door verdovende middelen, maar door andere factoren buiten de invloedssfeer van de verdachte is veroorzaakt. Maar ook als de psychose door middelengebruik is veroorzaakt, is de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Zijn verslaving bepaalde zijn keuzes; er was geen ruimte voor een vrije wil. Het onder 1 ten laste gelegde kan dan ook niet aan hem worden toegerekend.
6.4.
Beoordeling
De rechtbank acht de bevindingen van de psycholoog en de psychiater, mede bezien in het licht van de antwoorden op de aanvullende vragen van de rechtbank, voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is gesteld, waarbij uitgegaan wordt van - niet medisch onderbouwde - aannames, geen reden om af te wijken van de conclusies van de psycholoog en psychiater.
6.5.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte kan strafrechtelijk in verminderde zin verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn buurman. Dat heeft hij gedaan door zijn buurman, die bij de verdachte op bezoek was, te beletten de woning te verlaten. Daarbij heeft hij gedreigd zichzelf en zijn buurman van het leven te beroven. Deze situatie is bijzonder beangstigend geweest voor het slachtoffer. Uit een schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij en zijn vrouw nog steeds bang zijn om de verdachte tegen te komen en dat zij zich in hun dagelijkse leven voelen belemmerd.
Verder heeft de verdachte een vuurwapen en verdovende middelen voor handen gehad. Dit zijn goederen die een gevaar opleveren voor de maatschappij en (ander) crimineel gedrag in de samenleving versterken. De verdovende middelen zijn in het bijzonder gevaarlijk gebleken, omdat de verdachte door het gebruik ervan in een psychose terecht is gekomen, waardoor hij de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2017. Hierop staat geen informatie waarmee in negatieve zin voor de verdachte rekening mee moet worden gehouden.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 november 2016. Mede gelet op de rapportages van de psycholoog en psychiater wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, met bijzondere voorwaarden.
Op 12 januari 2018 heeft Reclassering Nederland een voortgangsverslag opgemaakt, waaruit het volgende blijkt. Op 9 december 2016 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. De verdachte heeft zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft tijdens de schorsing geen middelen gebruikt. Hij heeft een behandeling gehad, die positief is afgerond. Hij krijgt nog medicatie. Hij heeft via zijn broer werk en huisvesting gekregen. Gelet op de positieve ontwikkelingen en de stabiele leefsituatie van de verdachte, acht de reclassering de kans op recidive gering. Alle doelen zijn binnen het schorsingstoezicht behaald. Voortzetting van reclasseringsbegeleiding wordt niet als meerwaarde gezien.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het onder 1 ten laste gelegde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging en de officier van justitie hebben verzocht een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de ruim vier maanden die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet hiervoor ook aanleiding, gelet op de grote vooruitgang die de verdachte heeft geboekt in het afgelopen jaar.
Anders dan door de reclassering in het meest recente voortgangsverslag is geadviseerd, ziet de rechtbank wel aanleiding om een reclasseringstoezicht aan de verdachte op te leggen, zodat hij de positieve ontwikkelingen van het afgelopen jaar onder begeleiding zal voortzetten. De verdachte heeft in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds ruim een jaar begeleiding van de reclassering gehad en onder meer tweewekelijks moeten meewerken aan urinecontroles. Dit, in combinatie met de mogelijk hoge gevangenisstraf die al die tijd boven zijn hoofd hing, heeft er voor de verdachte, naar eigen zeggen, in belangrijke mate aan bijgedragen dat het nu goed met hem gaat. De rechtbank acht het niet wenselijk dat na zo’n intensieve periode de begeleiding en controle door de reclassering geheel wegvalt en acht reclasseringstoezicht voor het komende jaar dan ook nog aangewezen. Ook acht de rechtbank het aangewezen dat de verdachte gecontroleerd kan worden op middelengebruik. De rechtbank laat het aan de reclassering over om te bepalen in welke mate het toezicht noodzakelijk is.
De rechtbank zal een groot gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twaalf maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 1 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt meewerken aan controles op middelengebruik, zolang en zo frequent als door de reclassering noodzakelijk wordt geacht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2016 te Rotterdam
opzettelijk
[naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden in zijn, verdachte's, / een woning, gelegen aan de [adres delict]
,
immers heeft hij, verdachte,
- ( terwijl die [naam slachtoffer] zich in die woning bevond en/of toen die [naam slachtoffer] die
woning wilde verlaten) die [naam slachtoffer] (meermalen) bij de voordeur van die
woning weggeduwd en/of (aldus) belet die woning te verlaten en/of
- die [naam slachtoffer] de woorden toegevoegd "Ik weet waar jij mee bezig bent en ik
heb je door en jij hoort ook bij hun" en/of "Het is een complot, en jij zit
er ook in" en/of "We gaan er niet meer uit komen, ik niet, jij niet" en/of
"Het is afgelopen met ons" en/of "Het gaat eindigen, ik maak jou en mij
dood" en/of "... jij blijft hier", althans woorden van soortgelijke
dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 juli 2016 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 934 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 25 juli 2016, in elk geval in of omstreeks de periode van
25 juli 2016 tot en met 26 juli 2016, te Rotterdam een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Walther, type PPK, kaliber 7,65 mm met daarbij voor
dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.