ECLI:NL:RBROT:2018:9455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
6664131 CV EXPL 18-899
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beding voortijdige beëindiging opdracht in strijd met dwingende bepaling 7:408 lid 3 BW

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een overeenkomst van opdracht die op 18 oktober 2017 tot stand kwam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Dijk, had de gedaagde, een besloten vennootschap, ingehuurd voor advies en bemiddeling bij een hypotheek en levensverzekering voor een bedrag van € 3.000. De eiser heeft het volledige bedrag vooruit betaald, maar beëindigde de samenwerking op 8 november 2017, omdat hij geen vertrouwen meer had in de gedaagde. De eiser vorderde terugbetaling van het betaalde bedrag, terwijl de gedaagde zich beriep op een beding in het dienstverleningsdocument over voortijdige beëindiging van de opdracht.

De kantonrechter oordeelde dat het beding over voortijdige beëindiging in strijd was met de dwingende bepaling van artikel 7:408 lid 3 BW, dat bepaalt dat de opdrachtgever geen schadevergoeding verschuldigd is bij opzegging van de overeenkomst. De kantonrechter verwierp het primaire standpunt van de eiser over wanprestatie, omdat er geen verzuim was vastgesteld. Wel werd geoordeeld dat de eiser op grond van artikel 7:411 BW een redelijk loon aan de gedaagde verschuldigd was voor de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter stelde het redelijke loon vast op € 500 en oordeelde dat de gedaagde € 2.500 aan de eiser moest terugbetalen. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden aan de gedaagde opgelegd, aangezien deze grotendeels in het ongelijk was gesteld.

De beslissing van de kantonrechter was uitvoerbaar bij voorraad, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.875, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6664131 CV EXPL 18-899
uitspraak: 15 november 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E.J. van Dijk (SRK Rechtsbijstand),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederende bij [naam] .
Partijen worden hierna aangeduid als [naam eiser] en [naam gedaagde] .

Verloop van de procedure

De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 13 februari 2018, met producties;
2. de conclusie van antwoord, met productie;
3. het tussenvonnis van 3 mei 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
4. het schrijven van de zijde van [naam eiser] van 2 oktober 2018, met bijlagen;
5. de aantekening van de griffier dat de comparitie is gehouden op 3 oktober 2018 en dat [naam gedaagde] daar niet is verschenen.

Omschrijving van het geschil

De feiten
1. Tussen partijen is op 18 oktober 2017 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, waarbij [naam gedaagde] ten behoeve van [naam eiser] zou adviseren en bemiddelen bij een hypotheek en levensverzekering voor een bedrag van € 3.000,--.
2. In de overeenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
‘U tekent er tevens voor dat u ons dienstverleningsdocument heeft gezien op [naam internetsite] ’
In het dienstverleningsdocument is vervolgens onder andere het volgende opgenomen:
‘Voortijdige beëindiging opdracht
Wanneer de overeenkomst van opdracht door opdrachtgever wordt opgezegd, na 5 werkdagen na ondertekening, is de opdrachtgever daarvoor kosten verschuldigd als vastgelegd in ons dienstverleningsdocument. De kosten voor dienstverlening, na de inventarisatiefase, worden volledig in rekening gebracht indien de werkzaamheden reeds zijn gestart, ook als deze nog niet zijn afgerond.’
3. [naam eiser] heeft het volledige overeengekomen bedrag vooruit betaald.
4. Op 8 november 2017 heeft [naam eiser] de samenwerking beëindigd.
De vordering
5. [naam eiser] vordert veroordeling van [naam gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van primair € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2017, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 425,-- c.q. subsidiair
€ 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2017 alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 375,--. Daarnaast vordert [naam eiser] veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
6. [naam eiser] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Tijdens het eerste gesprek met [naam gedaagde] heeft hij duidelijk gemaakt dat hij de woning zelfstandig wilde kopen en financieren. In de eerste hypotheekberekening van [naam gedaagde] is desondanks een fictief inkomen van de vriendin van [naam eiser] opgenomen. Nadat [naam eiser] [naam gedaagde] erop heeft gewezen dat hij dat niet wilde, ontving hij een nieuw voorstel, maar nu met inbreng van meer eigen geld. Ook daar was [naam eiser] het niet mee eens. [naam gedaagde] gaf vervolgens aan dat nooit direct het beste voorstel wordt gegeven. Daarop heeft [naam eiser] de overeenkomst beëindigd. Hij had geen vertrouwen meer in [naam gedaagde] . [naam eiser] betwist de toepasselijkheid van het in het dienstverleningsdocument van [naam gedaagde] vermelde beding over voortijdige beëindiging van de opdracht. Primair geldt dat [naam gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd, op grond waarvan [naam eiser] de opdracht heeft ingetrokken. Het beding is dan niet van toepassing. Subsidiair geldt dat [naam gedaagde] dit beding heeft verstopt in het dienstverleningsdocument dat niet bij de opdracht is verstrekt, maar waarnaar slechts is verwezen. Dat maakt het beding, althans een beroep erop niet rechtsgeldig. Als wordt uitgegaan van een reguliere opzegging op grond van artikel 7:408 BW, geldt dat [naam gedaagde] recht heeft op een redelijk loon dat in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden. [naam eiser] acht in dat geval een vergoeding van € 500,-- redelijk.
Het verweer
7. [naam gedaagde] voert – samengevat – als verweer het volgende aan.
Zij betwist de vordering. Omdat de concept-koopovereenkomst op naam stond van zowel
[naam eiser] als zijn vriendin, is bij de eerste hypotheekberekening ook van beide personen uitgegaan. Van een dergelijk eerste voorstel kan altijd afgeweken worden en er is geen sprake van dat niet direct het beste aanbod wordt gedaan. De opdracht is om een onduidelijke reden ingetrokken. [naam gedaagde] heeft bericht met [naam eiser] in gesprek te willen gaan, maar daar is [naam eiser] niet op ingegaan. [naam gedaagde] meent daarom dat [naam eiser] geen recht heeft op terugbetaling. Er zijn ook al verschillende werkzaamheden verricht. [naam gedaagde] heeft niet de kans gehad om de werkzaamheden voor [naam eiser] af te ronden.

Beoordeling van het geschil

8. [naam gedaagde] heeft daags voor de zitting uitstel verzocht. [naam eiser] heeft daarmee niet ingestemd en de kantonrechter heeft vervolgens besloten dat de zitting doorgang zal vinden. [naam gedaagde] is niet ter zitting verschenen.
9. Het primaire standpunt van [naam eiser] dat sprake zou zijn van wanprestatie aan de zijde van [naam gedaagde] wordt verworpen. Voor wanprestatie is immers vereist dat sprake is van verzuim. Daarvan is niet gebleken. [naam gedaagde] is niet door [naam eiser] in gebreke gesteld en zij heeft geen termijn gekregen om haar verplichtingen na te komen, voor zover zij dat niet had gedaan.
10. Vervolgens moet worden beoordeeld of [naam gedaagde] terecht een beroep heeft gedaan op het beding ‘voortijdige beëindiging opdracht’, zoals opgenomen in het dienstverlenings-document. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Daarop is artikel 7:408 lid 1 BW van toepassing, op grond waarvan [naam eiser] de overeenkomst te allen tijde kon opzeggen. Uit artikel 7:408 lid 3 BW volgt vervolgens dat [naam eiser] geen schadevergoeding verschuldigd is. Dit is een bepaling van dwingend recht, zodat hiervan niet mag worden afgeweken. Het beding ‘voortijdige beëindiging opdracht’ is in strijd met deze dwingende wettelijke regeling en is daarom niet geldig.
11. [naam eiser] is op grond van artikel 7:411 BW een redelijk loon aan [naam gedaagde] verschuldigd. [naam eiser] heeft daartoe aangevoerd dat naar zijn oordeel een bedrag van € 500,-- redelijk is. [naam gedaagde] heeft in zijn brief van 3 januari 2018 (productie 6 bij dagvaarding) gespecificeerd welke werkzaamheden hij reeds heeft uitgevoerd. Het gaat dan om de aanleg van een dossier, controle van de koopovereenkomst, versturen van een mail, aanvragen van overlijdensrisico en een taxatierapport en het in de wacht zetten van de hypotheekaanvraag. De kantonrechter is met [naam eiser] van oordeel dat voor die werkzaamheden een vergoeding van € 500,-- redelijk is. Gelet daarop dient [naam gedaagde] een bedrag van € 2.500,-- aan [naam eiser] terug te betalen, zodat de subsidiaire vordering zal worden toegewezen.
12. De vraag of het dienstverleningsdocument en het daarin opgenomen beding over voortijdige beëindiging kenbaar waren voor [naam eiser] en of dat beding mogelijk onredelijk bezwarend is, kan in het midden blijven. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het antwoord op die vragen niet tot een andere uitkomst in deze procedure leiden.
13. De gevorderde wettelijke rente zal gelet op het betalingsverzuim van [naam gedaagde] eveneens worden toegewezen.
14. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen. Het gaat op basis van de toewijsbare hoofdsom van € 2.500,-- om een bedrag van € 375,--.
15. [naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 2.875,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.500,-- vanaf 23 december 2017 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [naam eiser] bepaald op:
aan explootkosten
98,01
aan informatiekosten
5,80
aan griffierecht
226,00
aan salaris gemachtigde
350,00
totale kosten
679,81
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773