ECLI:NL:RBROT:2018:9700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
10/997375-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met PGB-gelden door zorginstelling en witwassen van crimineel verkregen vermogen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werkzaam was bij een zorginstelling. De verdachte was betrokken bij grootschalige fraude met PGB-gelden, waarbij een valse bedrijfsadministratie werd gevoerd om te verhullen dat er geen of te weinig zorg was verleend aan de PGB-budgethouders. De verdachte is veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van ruim € 320.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol had binnen de zorginstelling en dat zij op de hoogte was van de frauduleuze praktijken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, naast een beroepsverbod van 6 jaar en 3 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen voor de zorgsector en de betrokken budgethouders. De verdachte had misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld, wat een bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en het recht tot uitoefening van een beroep in de zorgsector te ontzeggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997375-16
Datum uitspraak: 8 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.H.J. Klein Egelink heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest en als bijkomende straf een beroepsverbod.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Algemene bewijsoverwegingen
Op 25 oktober 2015 is naar aanleiding van een melding over mogelijke fraude met PGB-gelden het strafrechtelijk onderzoek onder de naam Gacka tegen de verdachte, haar zoon [naam medeverdachte 1] en haar ex-man [naam medeverdachte 2] (hierna ook: de medeverdachten) aangevangen. Het onderzoek richtte zich op een eenmanszaak handelend onder de naam [naam verdachte rechtspersoon] [1] en werd gedreven door, zo blijkt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Volgens de melder zouden echter de verdachte en haar ex-man de feitelijke eigenaars zijn. De eenmanszaak [naam verdachte rechtspersoon] stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als handelsactiviteiten het bemiddelen bij het leveren van thuiszorg en begeleidend/beschermd wonen aan hulpbehoevende mensen.
Uit het onderzoek naar [naam verdachte rechtspersoon] door de Inspectie SZW is (onder meer) gebleken dat de facturen in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] meer uren zorg vermeldden dan de uren die daadwerkelijk waren geleverd. Uit verklaringen van de boekhouder van [naam verdachte rechtspersoon] volgt dat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] op zoek ging naar oplossingen om het door de Belastingdienst geconstateerde gat van ruim zevenduizend uren die wel zouden zijn gewerkt maar niet door [naam verdachte rechtspersoon] waren verantwoord, te dichten. Die oplossing werd gevonden in het opmaken en zenden aan de Belastingdienst van valse facturen waarop werkzaamheden stonden vermeld die nooit waren verricht. Ook werden in de bedrijfsadministratie fictieve kostenposten en leningen opgevoerd teneinde de winst van [naam verdachte rechtspersoon] te drukken. Van de zakelijke bankrekening van [naam verdachte rechtspersoon] werden grote geldbedragen contant opgenomen en aan andere doeleinden dan aan zorg besteed. Door [naam verdachte rechtspersoon] giraal overgemaakte bedragen zijn door anderen, onder wie familieleden, al dan niet ter verkrijging van een commissiepercentage, in contanten opgenomen en teruggegeven aan [naam verdachte rechtspersoon] . In totaal heeft [naam verdachte rechtspersoon] door het voeren van een valse bedrijfsadministratie een bedrag van € 507.771,32 verworven en is daarvan - middels voornoemde constructie - een bedrag van € 321.056,27 witgewassen.
4.1.2.
Rol verdachte in [naam verdachte rechtspersoon] en betrokkenheid bij het witwassen
Standpunt Officier van Justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de verdachte een grote rol had binnen [naam verdachte rechtspersoon] en dat de verdachte, gelet op de WhatsApp berichten die zich in het dossier bevinden, ervan op de hoogte was dat fictieve kostenposten werden opgevoerd om niet gewerkte/verantwoorde uren te dekken.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar hand- en spandiensten verrichtte voor [naam verdachte rechtspersoon] , maar dat zij geen bemoeienis had met en evenmin wetenschap had van de financiële administratie. De verdachte wist niet dan wel kon niet vermoeden dat sprake was van gelden afkomstig uit misdrijf. Ook ten aanzien van de door [naam verdachte rechtspersoon] aan de verdachte verstrekte lening is geen sprake van witwassen.
Beoordeling
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte wetenschap had van de constructie die binnen [naam verdachte rechtspersoon] was opgezet om PGB-gelden aan [naam verdachte rechtspersoon] te onttrekken en of (en hoe) zij betrokken was bij de witwashandelingen binnen het bedrijf. De rechtbank stelt vast dat de verdachte een rol had binnen [naam verdachte rechtspersoon] . Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die rol een gewichtig karakter had. Uit verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , cliënten van [naam verdachte rechtspersoon] , blijkt dat zij in het kader van hun zorg(bemiddeling) contact hadden met de verdachte en dat de verdachte hun financiële zaken regelde dienaangaande. Bij de verdachte thuis zijn bankpassen op naam van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] aangetroffen. Uit een ander volgt dat de verdachte betrokken was bij de uitvoering van werkzaamheden door [naam verdachte rechtspersoon] . Dat de verdachte zich daarnaast ook bezighield met de financiële administratie van [naam verdachte rechtspersoon] volgt uit WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en haar zoon [naam medeverdachte 1] , eigenaar van [naam verdachte rechtspersoon] . Die gesprekken gingen onder andere over loonstroken, facturen, betalingen en ziekmelding van personeel. Ook bevat het dossier een WhatsAppgesprek tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en de boekhouder van [naam verdachte rechtspersoon] , [naam boekhouder] , aan wie [naam medeverdachte 1] een WhatsAppconversatie met de verdachte doorstuurt over het bijwerken van de administratie zodat niet wordt gedacht dat er zwart is gewerkt of dat er met zieke mensen überhaupt niet is gewerkt en over het ‘dekken’ nu en in de voorgaande jaren.
Met die wetenschap omtrent de valse bedrijfsadministratie heeft de verdachte - onder de omschrijving van een lening - een bedrag van € 10.000,- ontvangen van [naam verdachte rechtspersoon] , welk bedrag zij dezelfde dag nog geheel contant heeft opgenomen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij die lening heeft gebruikt voor een verbouwing en dat zij het bedrag in contanten heeft opgenomen vanwege schuldeisers. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en bovendien niet verifieerbaar. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte, zoals hiervoor overwogen, wist dat fictieve kostenposten werden opgevoerd door [naam verdachte rechtspersoon] en dat zich in het dossier geen onderliggende stukken bevinden ten aanzien van de lening.
Daarnaast heeft de verdachte e-mails verzonden aan boekhouder [naam boekhouder] met onderliggende stukken voor zogeheten ‘scholierenvergoedingen’ die zijn uitgekeerd. Die post was weliswaar opgenomen in de jaarrekening van het bedrijf en de aangifte inkomstenbelasting, maar daarvoor zijn geen onderliggende documenten aangetroffen in de administratie, zodat de rechtbank vast stelt dat ook deze valse post diende om geld wit te wassen.
Gelet op voornoemde omstandigheden waaruit volgt dat de verdachte zich bezighield met zowel de dienstverlening als de financiële administratie van het bedrijf, terwijl zij wist van de constructie met de valse facturen om de winst te drukken, en zij daarnaast ook nog eens betrokken was bij een aantal concrete witwashandelingen, oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , ten aanzien van het witwassen binnen [naam verdachte rechtspersoon] .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte(n) het ten laste gelegde bedrag heeft witgewassen. Gelet op de duur en intensiteit waarmee dit is geschied is sprake van gewoontewitwassen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij,
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 september 2016 te Rotterdam
tezamen en vereniging met
(een) ander(en), meermalen,
b.
telkens geldbedragen (in totaal een bedrag van EUR 321.056,27)
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en
heeft omgezet, terwijl zij en haar mededader(s) wisten, dat
bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit misdrijven,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders van het plegen van dat feit
een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte en de medeverdachten waren werkzaam bij of voor een zorginstelling handelend onder de naam [naam verdachte rechtspersoon] . Binnen [naam verdachte rechtspersoon] heeft jarenlang grootschalige fraude met PGB-gelden plaatsgevonden. Om te verhullen dat geen of te weinig uren zorg waren verleend aan de PGB-budgethouders is een valse bedrijfsadministratie gevoerd. Door het voeren van die valse bedrijfsadministratie kon ruim € 500.000,- worden onttrokken aan [naam verdachte rechtspersoon] . Van dat bedrag is ruim € 320.000,- mede door de verdachte witgewassen. Gelet op de omvang en intensiteit waarmee dit is geschied is sprake van gewoontewitwassen.
De verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld bedoeld voor de zorg van de cliënten van [naam verdachte rechtspersoon] , waarbij zij en haar mededaders geen oog hebben gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de regeling van het PBG in het algemeen en voor de betreffende budgethouders in het bijzonder, die met behulp van een PGB op een adequate manier in hun zorgbehoefte hadden kunnen voorzien. Aldus zijn aanzienlijke geldbedragen, bedoeld voor de zwakkeren in de samenleving, ten onrechte bij verdachte en haar mededaders terechtgekomen.
Het witwassen van crimineel verkregen vermogen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank voorts rekening met de gewichtige rol van de verdachte in het geheel, met de omvang van het bedrag dat is witgewassen en de periode waarin de verdachte zichzelf ten koste van anderen heeft verrijkt. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan alle verdachten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden zal worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de strafzaak van de verdachte weliswaar grote overeenkomsten vertoont met die van haar medeverdachten, maar dat de verdachte is in tegenstelling tot een van haar medeverdachten, niet ook is vervolgd voor valsheid in geschrift. De rechtbank is van oordeel dat dit tot uitdrukking dient te komen in de straf en zal daarom aan de verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Het feit waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, heeft zij begaan in de uitoefening van haar beroep. Om het gevaar in te perken dat zij zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke feiten en ter bescherming van een kwetsbare groep mensen in onze samenleving, acht de rechtbank het passend en geboden om haar, naast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het recht te ontzeggen om gedurende vijf jaren na het onherroepelijk worden van dit vonnis een beroep uit te oefenen in de zorgsector. De rechtbank begrijpt daar ook onder de financiële en administratieve dienstverlening in de zorgsector. Bij de periode van vijf jaar sluit de rechtbank aan bij de duur van het civielrechtelijke beroepsverbod ingevolge artikel 106a en 106b van de Faillissementswet. Nu de periode van ontzetting al ingaat tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, bepaalt de rechtbank de duur van ontzetting op zes jaar en drie maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 28, 47, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt als bijkomende straf op aan de verdachte:
- ontzetting van het recht tot de uitoefening van het beroep van zorgverlener en zorgbemiddelaar, zulks voor de duur van 6 (zes) jaren en 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en mr. L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot
en met 28 september 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met een ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a.
van één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van (ongeveer) EUR
321.056,27)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) , althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b.
(telkens) één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van (ongeveer) EUR
321.056,27)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten
vorengenoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar
mededader(s) wist(en),althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat
bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

Voetnoten

1.Tot de eenmanszaak van de verdachte [naam medeverdachte 1] behoorden ook de handelsnamen “ [naam rechtspersoon 1] ” en “ [naam rechtspersoon 2] ”. Nu deze handelsnamen niet in (direct) verband staan met de verdenkingen tegen de verdachten hanteert de rechtbank uitsluitend de handelsnaam [naam verdachte rechtspersoon] .