In deze zaak vordert de curator de bestuurder van een failliete vennootschap, CSH Uitzendbureau B.V., tot betaling van het faillissementstekort op basis van artikel 2:248 lid 1 BW, dat betrekking heeft op onbehoorlijk bestuur. De rechtbank stelt vast dat de jaarstukken van de vennootschap te laat zijn gedeponeerd, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. De bestuurder heeft niet kunnen aantonen dat er andere oorzaken voor het faillissement zijn, waardoor de vordering van de curator wordt toegewezen. De hoogte van het faillissementstekort moet nog worden vastgesteld.
Daarnaast vordert de curator een bestuursverbod voor de bestuurder voor de duur van vijf jaar, maar de rechtbank oordeelt dat dit verbod voor een kortere periode van twee jaar moet worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat de bestuurder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om de administratie aan de curator ter beschikking te stellen, wat bijdraagt aan de toewijzing van het bestuursverbod. De rechtbank wijst de vordering tot het opleggen van een dwangsom af, omdat de curator geen belang heeft bij een dwangsom. De proceskosten worden toegewezen aan de curator, die grotendeels in het gelijk is gesteld.