ECLI:NL:RBROT:2019:10162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
10/741028-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met vuurwapen en toerekeningsvatbaarheid

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2019 in Rotterdam heeft geprobeerd afpersing te plegen. De verdachte heeft tijdens een confrontatie met het slachtoffer, onder bedreiging van een vuurwapen, geprobeerd geld af te dwingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen de deur van de woning van het slachtoffer heeft ingetrapt en hem heeft bedreigd met de woorden 'geef me je geld'. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte ook daadwerkelijk geschoten, waarbij het slachtoffer in de arm werd geraakt. De rechtbank heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar verklaard, ondanks het advies van een psychiater om hem verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de psychiater onvoldoende bewijs had geleverd voor deze conclusie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een meldplicht, en heeft de uitvoerbaarheid van deze voorwaarden dadelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741028-19
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Letland) op [geboortedatum verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden op afspraken met de reclassering en gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zich ambulant laat behandelen voor zijn psychische problemen ten gevolge van cannabisgebruik bij Fivoor of een soortgelijke insteling, geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan controles op dit verbod, op door de reclassering vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het op dat moment toepasselijke verblijfadres, voor zover de reclassering dat noodzakelijk vindt, en zal meewerken aan elektronische controle op dit locatiegebod, en zich zal houden aan diverse andere voorwaarden het gedrag betreffende, zoals door de reclassering geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd te gelasten dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 tenlastegelegde is door de verdachte bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet naar de woning van de aangever [naam slachtoffer] is gegaan om hem geld afhandig te maken. Hij heeft niet om geld gevraagd. De verdachte was boos omdat aangever seks tegen betaling wilde hebben met een meisje op wie de verdachte verliefd is. Hij wilde daarover verhaal halen en met de aangever praten. Het ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
4.2.2.
Beoordeling
Aangever heeft verklaard dat de verdachte geld van hem wilde hebben. De verdachte zou, onder bedreiging met een vuurwapen, driemaal “geef geld” naar hem hebben geroepen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit onderdeel van de verklaring van de aangever. In de eerste plaats niet, omdat zijn gehele verdere verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte op de deur van de woning van de aangever heeft geklopt, “ [naam slachtoffer] , doe open” heeft geroepen, heeft gezegd dat “ [naam] ” voor de deur stond, de deur van de woning heeft ingetrapt, de aangever met een vuurwapen heeft bedreigd en tijdens een confrontatie met de aangever een kogel heeft gelost, die in de arm van de aangever is terechtgekomen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de aangever, nadat hij was beschoten, meteen naar buiten is gerend en daar een man heeft aangesproken, de getuige [naam getuige] . [naam getuige] heeft verklaard dat de aangever tegen hem zei dat er een man voor zijn deur stond die om geld vroeg. Toen de politie enkele minuten later arriveerde, heeft de aangever ook tegen de politie gezegd dat er een man aan zijn deur stond die zei “geef me je geld”. De aangever heeft dit in zijn latere aangifte herhaald. De aangever heeft dus al direct na het incident verklaard dat de verdachte geld van hem wilde hebben en is ook bij die verklaring gebleven.
De verklaring van de verdachte dat hij met een andere reden naar aangever toe is gegaan, is bovendien op geen enkele manier te verifiëren, omdat hij de naam van het meisje in kwestie niet wil noemen. Daarnaast is deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op het geweld dat hij vrijwel meteen heeft toegepast.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd de aangever geld afhandig te maken.
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 8 juli 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, dat aan [naam slachtoffer] toebehoorde, welk geweld en
welkebedreiging met geweld bestond
enuit het
-Intrappen van de deur van de woning van die [naam slachtoffer] , en
-Tonen van een vuurwapen aan die [naam slachtoffer] en daarbijdreigend de woorden
toevoeg
en: " [naam slachtoffer] , geef me je geld" en/of "Geef geld", en
-Richten van een vuurwapen op
de
arm van die [naam slachtoffer] , en
-Eenmaal schieten met dat vuurwapen op de arm van die [naam slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 juli 2019 te Rotterdam een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk/type Ekol Agent, kaliber 9 mm (P.A.K.),zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
daarbij horende munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten vijf stuks kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primairpoging tot afpersing;

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer geld afhandig te maken. De verdachte is met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer gegaan, heeft de deur van de woning ingetrapt en het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen om geld gevraagd.
Tijdens een confrontatie tussen beiden heeft de verdachte met het vuurwapen in de rechter bovenarm van het slachtoffer geschoten.
De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het moet voor het slachtoffer uitermate beangstigend zijn geweest om in zijn eigen woning met een vuurwapen te worden bedreigd en beschoten. Een woning is bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Het risico voor de veiligheid van personen, dat het ongecontroleerd bezit van vuurwapens met zich brengt, heeft zich verwezenlijkt. De verdachte heeft op zeer korte afstand van het slachtoffer een schot gelost. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel van het slachtoffer niet ernstiger is. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan doorgaans nog lange tijd de nadelige gevolgen ervaren. Voorts geldt dat misdrijven als het onderhavige leiden tot een toename van gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en andere vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater B.A. Blansjaar heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
4 oktober 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte leed ten tijde van het tenlastegelegde waarschijnlijk aan een psychose veroorzaakt door habitueel cannabisgebruik. Hoewel het tenlastegelegde voor zover na te gaan niet direct voortkwam uit die geestesstoornis, hebben ziekteverschijnselen waar die psychose mee gepaard ging er waarschijnlijk wel aan bijgedragen. Prikkelbaarheid,
een verhoogde neiging tot agressie en inadequaat wantrouwen hebben de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde waarschijnlijk in negatieve zin beïnvloed. Daardoor was ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte waarschijnlijk sprake van beperkingen van zijn impulscontrole en zijn vermogen tot oordeel en kritiek.
Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 september 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Er kan worden gesproken van een (beginnend) patroon van geweldsdelicten. Om delictgedrag in de toekomst te voorkomen, wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Het psychosociaal functioneren van de verdachte is delictgerelateerd en is ook een risicofactor. Daarom wordt reclasseringstoezicht geadviseerd, waarbinnen de verdachte zal gaan deelnemen aan behandeling gericht op zijn emotionele/psychische problemen bij
een ambulante forensische zorginstelling. Daarnaast dient er oog te zijn voor zijn middelengebruik. De verdachte had voor het plegen van het delict geblowd. Hij is
kwetsbaar op het moment dat hij cannabis gebruikt. De kans dat hij een psychose of psychotische ziekteverschijnselen krijgt, is erg groot. Hiermee is ook de kans op recidive hoog. Verder moet er gewerkt worden aan zijn praktische problemen, zoals een dagbesteding en inkomen en worden een locatiegebod en locatieverbod, te controleren door middel van elektronische controle, geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarbeid
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte geheel toerekeningsvatbaar zal verklaren, kort gezegd omdat sprake is van culpa in causa.
De door de psychiater gestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid is gebaseerd op het cannabisgebruik door de verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde, maar de verdachte heeft daar zelf de hand in gehad.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het advies van de psychiater te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de psychiater om de verdachte verminderd toerekingsvatbaar te verklaren, onvoldoende is onderbouwd. Uit hetgeen hiervoor is geciteerd uit de psychiatrische rapportage blijkt dat de psychiater er niet zeker van is dat de verdachte in een psychose verkeerde ten tijde van het tenlastegelegde. Bovendien kwam het tenlastegelegde, indien wel sprake was van een psychose, niet direct voort uit die psychose, aldus de psychiater. De psychiater stelt geen duidelijke diagnose. Op basis van het rapport kan daarom niet worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd onder invloed van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens (op grond waarvan hij verminderd toerekeningsvatbaar kan worden verklaard). De door de psychiater genoemde ‘ziekteverschijnselen’ prikkelbaarheid, een verhoogde neiging tot agressie en inadequaat wantrouwen, waarvan de psychiater overigens ook niet zeker is dat die hebben bijgedragen aan het tenlastegelegde, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard, niet dragen.
De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Straftoemeting
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en door de officier van justitie zijn geëist. De rechtbank zal het door de reclassering geadviseerde locatieverbod niet als bijzondere voorwaarde stellen, omdat op de terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer inmiddels is verhuisd. Het locatiegebod zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, alleen opleggen voor zover de reclassering dat te zijner tijd nog noodzakelijk acht. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, ambulante behandeling, drugsverbod, locatiegebod en gedragsinterventies, en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een iets lagere strafoplegging dan de officier van justitie. De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden, zoals hiervoor vermeld, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht primair om de vordering af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing, subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
8.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat door het onder feit 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij en dat de vordering voldoende is onderbouwd.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.500,00, vermeerderd met de door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2019.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een
soortgelijke instelling voor zijn psychische problemen (ten gevolge van cannabisgebruik), zolang als de reclassering dat nodig vindt; de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de zorgverlener en het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zo vaak als de reclassering nodig vindt;
4. de veroordeelde zal zich bevinden op zijn dan vast te stellen verblijfadres, op vooraf vastgestelde tijdstippen, voor zover en zolang als de reclassering dit nodig acht;
5. de veroordeelde zal ter controle van de onder 4 genoemde voorwaarde (locatiegebod) gebruik maken van het door Reclassering Nederland aangewezen technische hulpmiddel ter ondersteuning van het elektronisch toezicht, zolang als de reclassering dit nodig acht;
6. de veroordeelde zal zich inspannen om mee te werken aan het verkrijgen en
behouden van een passende dagbesteding en een structureel inkomen en hij zal zich melden bij het jongerenloket, indien de reclassering hem daartoe verplicht.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummer 4 genoemde bijzondere voorwaarde (locatiegebod) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 t/m 6 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
8 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.500,00(hoofdsom,
zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.500,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en C.G.E. Prenger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of 08 juli 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [naam slachtoffer]
toebehoorde, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond uit het
-Intrappen van de deur van de woning van die [naam slachtoffer] , en/of
-Tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, aan die [naam slachtoffer] en (daarbij) (vervolgens) dreigend de woorden
heeft toegevoegd: " [naam slachtoffer] , geef me je geld" en/of "Geef geld", en/of
-Richten van een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
Het hoofd/gezicht/arm van die [naam slachtoffer] , en/of
-Eenmaal schieten met dat vuurwapen op de arm, althans in de richting van het
lichaam, van die [naam slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een vuurwapen op de arm, althans in de richting van het lichaam, van die
[naam slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 juli 2019 te Rotterdam
een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1,
categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, merk/type Ekol Agent, kaliber 9 mm (P.A.K.),
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
(daarbij horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2
lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten
- vijf stuks, althans één of meerdere, kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.