ECLI:NL:RBROT:2019:10398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
10/811178-16 / 18/3375 (artikel 89 Sv) / 18/3376 (artikel 591a Sv)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van immateriële schade en kosten voor rechtsbijstand na voorarrest in terroristische zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een gewezen verdachte, die verdacht werd van terroristische misdrijven. De verzoeker vroeg om vergoeding van immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest, dat hij had ondergaan op de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedeeltelijk toewijsbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker gedurende 169 dagen in voorlopige hechtenis heeft verbleven, waarvan 56 dagen met beperkingen. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding vastgesteld op basis van forfaitaire tarieven, waarbij rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van de verzoeker, zoals zijn psychische gesteldheid en de media-aandacht voor zijn zaak. De rechtbank heeft echter ook de proceshouding van de verzoeker in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een matiging van de vergoeding voor de periode waarin hij wisselend heeft verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 820,= voor de kosten van rechtsbijstand, die zijn gemaakt in verband met het indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker voor het overige afgewezen. De uiteindelijke beslissingen zijn als volgt: voor het verzoek onder RK-nummer 18/3375 is een vergoeding van € 12.450,= toegekend, en voor het verzoek onder RK-nummer 18/3376 is een vergoeding van € 820,= toegekend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/811178-16
Raadkamernummers: 18/3375 (artikel 89 Sv)
18/3376 (artikel 591a Sv)
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de verzoeken van:

[naam verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] (Syrië) op [geboortedatum verzoeker]
voor deze zaak domicilie kiezende te (3011 TM) Rotterdam aan het Oudehoofdplein 4, ten kantore van zijn advocaat mr. P.T. Verweijen.

Procedure

Op 21 november 2018 is ingediend een verzoekschrift met verzoeken op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Nadat de behandeling door de enkelvoudige raadkamer is aangehouden omdat er geen tolk was opgeroepen, zijn de verzoeken op 7 november 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige raadkamer. De officier van justitie mr. I.W. Streefland, de verzoeker en de advocaat zijn gehoord.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 89 Sv
Het verzoek strekt er toe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 58.695,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest.
Gesteld is dat het redelijk is om voor de periode van 56 dagen waarin de verzoeker tijdens zijn verblijf in voorlopige hechtenis op de terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, ook beperkingen zijn opgelegd, de in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) genoemde extra vergoeding van € 25,= per dag voor verblijf in de extra beveiligde inrichting én de extra vergoeding van € 25,= per dag voor de beperkingen toe te kennen.
Verder is aangevoerd dat er gronden van billijkheid zijn om een hogere dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade. De verdachte heeft onschuldig 169 dagen verbleven op de terroristenafdeling, waar sprake is van het strengste detentieregime van Nederland. Gelet op zijn psychische gesteldheid was dit voor hem zwaarder dan voor een gemiddeld mens die niet deze psychische ballast mee hoeft te dragen. Ook was er veel media-aandacht voor de zaak, mede omdat de verzoeker lange tijd in voorlopige hechtenis verbleef. Verzocht is om gelet hierop de vergoeding met een factor drie te vermeerderen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot een bedrag van € 1.260,=, bestaande uit de forfaitaire vergoeding voor de voorlopige hechtenis in de periode van 14 oktober tot en met 26 oktober 2016 (12 x € 105,=) dient te worden toegewezen, en voor het overige moet worden afgewezen. De verzoeker heeft als verdachte in de periode tot aan 14 oktober 2016 een verwijtbare proceshouding vertoond door leugenachtig en vooral erg wisselend te verklaren. Hij is pas op 14 oktober 2016 met het alternatieve scenario gekomen dat voor de raadkamer aanleiding was om zijn voorlopige hechtenis op 26 oktober 2016 te schorsen. Indien de verzoeker dit alternatieve scenario eerder zou hebben gepresenteerd, zou er een grotere kans hebben bestaan dat zijn voorlopige hechtenis eveneens eerder zou zijn geschorst. Bovendien heeft hij met zijn wisselende verklaringen het proces dermate belemmerd dat nader onderzoek uiterst noodzakelijk was gegeven de ernst van de verdenking. Gelet daarop moeten de nadelige gevolgen van het ondergane voorarrest tot aan 14 oktober 2016 voor rekening en risico van de verzoeker blijven. Ook is er geen sprake van zeer bijzonder omstandigheden die toekenning van een hogere dan de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen.
Verzoek artikel 591a Sv
Het verzoek, waarvan het petitium in de raadkamer is gewijzigd, strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van voornoemd verzoekschrift van € 1.100,=.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 6 mei tot op 9 mei 2016 in verzekering gesteld geweest op verdenking van - kort weergeven - het voorbereiden van deelname aan een terroristische organisatie, het voorbereiden van het teweegbrengen van ontploffingen, moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk, en opruiing. Concreet ging het daarbij om de verdenking dat hij voorbereidingen heeft getroffen om uit te reizen naar Syrië om zich te voegen bij de gewapende Jihadstrijd voor de terroristische organisatie(s) IS en/of Al Qaida, althans (een) daaraan gelieerde terroristische organisatie(s).
Aansluitend heeft de verzoeker tot op 26 oktober 2016 in voorlopige hechtenis verbleven. De voorlopige hechtenis is met ingang van deze datum onder voorwaarden geschorst. De verzoeker heeft in deze periode verbleven op de terroristenafdeling. In deze periode zijn aan hem gedurende 56 dagen (van 9 mei tot op 4 juli 2016) ook beperkingen opgelegd.
In verband met de verdenking dat hij zijn schorsingsvoorwaarden had overtreden is de verzoeker op 26 maart 2017 in opdracht van de officier van justitie aangehouden. Hij heeft van 26 maart tot op 27 maart 2017 in een cel op het politiebureau verbleven. De raadkamer heeft op 27 maart 2017 de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en de verzoeker onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 18 oktober 2018, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op
1 november 2018 onherroepelijk geworden.

Beoordeling

Verzoek artikel 89 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis voldoende verdenking tegen de verzoeker was om die dwangmiddelen te rechtvaardigen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden niettemin gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. De volgende vraag is wat de hoogte van de compensatie moet zijn.
Forfaitaire vergoeding
Daarbij wordt allereerst het volgende vooropgesteld. Het gevangenisregime op de terroristenafdeling (hierna: TA) is vergelijkbaar met dat van een extra beveiligde inrichting. Daarom zal daarvoor het door het LOVS voorgestane tarief voor voorlopige hechtenis in een extra beveiligde inrichting worden gehanteerd. De rechtbank acht, met de advocaat, gronden van billijkheid aanwezig om daarnaast het geldende extra tarief van € 25,= per dag toe te kennen voor de periode waarin aan de verzoeker tijdens zijn voorlopige hechtenis ook beperkingen zijn opgelegd. De beperkingen hebben het verblijf in detentie voor hem immers nog zwaarder gemaakt.
Mede gelet hierop, zou de verzoeker op basis van de tarieven, zoals die door het LOVS worden voorgestaan voor voorarrest dat is ondergaan op of na 1 september 2008, uitgaande van de periode van 6 mei tot en met 26 oktober 2016 en 26 tot en met 27 maart 2017, recht hebben op de volgende vergoedingen:
inverzekeringstelling 3 dgn x € 105,= € 315,=
voorlopige hechtenis op de TA met beperkingen 56 dgn x € 130,= € 7.280,=
voorlopige hechtenis op de TA zonder beperkingen 115 dgn x € 105,= € 12.075,=
voorlopige hechtenis in de politiecel (in 2017) 1 dg x € 105,=
€ 105,=
totaal € 19.775,=
Hogere vergoeding
De forfaitaire vergoeding voor het ondergane voorarrest biedt compensatie voor de immateriële schade die men daarvoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is slechts plaats indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor de verzoeker als verdachte grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten die ter zake van gelijkluidende verdenkingen preventief worden gehecht.
De advocaat heeft aangevoerd dat de verzoeker een licht verstandelijke beperking heeft, waardoor hij zich maar in beperkte mate aan een veranderende omgeving kan aanpassen en stress kan reguleren. Ook heeft hij gesteld dat de verzoeker, als gevolg van de oorlog in Syrië waarvoor hij is gevlucht, lijdt aan een posttraumatische stresstoornis (PTSS) met als gevolg slapeloosheid, herbelevingen in de vorm van nachtmerries, verhoogde prikkelbaarheid en alertheid en gevoelens van onthechting en vervreemding. Dit wordt ondersteund door het in de strafzaak opgemaakte reclasseringsrapport en de door de advocaat overgelegde brief van de behandelaar van de verzoeker van zorgbedrijf I-Psy. Zoals ook de advocaat heeft opgemerkt, is deze psychische gesteldheid niet door het voorarrest ontstaan. Wel is het aannemelijk dat het voorarrest hierdoor voor de verzoeker bijzonder ingrijpend is geweest en naar verhouding bovengemiddelde gevolgen heeft gehad. Gronden van billijkheid brengen daarom mee dat de door het LOVS voorgestane dagvergoedingen met € 20,= moeten worden verhoogd.
De nog hogere vergoeding waar de verzoeker om heeft verzocht gaat de grenzen van de billijkheid echter te buiten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de overige aangevoerde omstandigheden niet zijn aan te merken als zeer bijzondere omstandigheden die afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Ook andere verdachten die van terroristische misdrijven worden verdacht, worden op een terroristenafdeling geplaatst en de media-aandacht voor de zaak is geen direct gevolg van het voorarrest, maar van de verdenking van een ernstig strafbaar feit.
Matiging gelet op de proceshouding van de verzoeker als verdachte
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat er gelet op de door de verzoeker gedurende het verloop van de strafzaak als verdachte gekozen proceshouding gronden van billijkheid aanwezig zijn om deze vergoeding te matigen. Daartoe is het volgende redengevend.
Zoals overwogen in het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
18 oktober 2018 is de verzoeker, die de Syrische nationaliteit bezit, op 6 mei 2016 aangehouden op Schiphol, terwijl hij op het punt stond om uit te reizen naar Athene (Griekenland). Volgens de Koninklijke Marechaussee (Kmar) gedroeg hij zich verdacht; hij was zenuwachtig en gaf ontwijkende antwoorden op de hem gestelde vragen. Ook had hij een rugzak bij zich met daarin een groot aantal doosjes medicijnen, twee telefoons en een
geldbedrag van ongeveer € 1.100,= en was hij niet in het bezit van een retourticket. Op één
van de telefoons van de verzoeker trof de Kmar IS-gerelateerde afbeeldingen en
videobestanden aan. Hij heeft als verdachte in zijn verhoren van mei en juli 2016 ontkend naar Syrië te willen reizen en heeft verklaard dat hij voor twee weken naar een vriend in
Griekenland wilde gaan. De in zijn rugzak aangetroffen medicatie zou nodig zijn voor het zoontje van zijn, in Athene wonende, neef. Pas in zijn verhoor op 14 oktober 2016 heeft hij toegegeven wel degelijk op weg te zijn geweest naar Syrië. Hij wilde daar zijn ouders bezoeken; zijn moeder was ziek en hij miste haar. Hij had aanvankelijk gelogen over zijn reisdoel omdat hij bang was daarmee zijn Nederlandse verblijfsvergunning kwijt te raken, omdat reizen naar Syrië met zijn vluchtelingenpaspoort niet was toegestaan. Het contante geld had hij meegenomen om de reis te kunnen bekostigen en de medicijnen had hij op verzoek van zijn zieke moeder meegenomen. Over de bestanden op zijn telefoon verklaarde hij dat hij dergelijke afbeeldingen en video’s kreeg toegezonden omdat daar bekenden op te zien waren en verder om te zien wat IS in Syrië aanricht.
De verzoeker is dus onder verdachte omstandigheden aangehouden, namelijk omstandigheden waardoor de verdenking tegen hem is gerezen dat hij naar Syrië wilde afreizen met het doel zich daar aan te sluiten bij de IS of een andere terroristische organisatie. Door hierover gedurende een lange periode wisselend, onduidelijk, onvolledig en zelfs leugenachtig te verklaren, heeft hij bijgedragen aan het voortduren van zijn voorlopige hechtenis. Dit blijkt ook uit hetgeen de rechtbank op de pro forma zitting van 26 september 2016 heeft overwogen. De advocaat had toen gesteld dat de verzoeker wel degelijk naar Syrië wilde afreizen, maar alleen om zijn familie te bezoeken en niet om aan de gewapende strijd van IS deel te gaan nemen. De verzoeker had hierover zelf nog geen verklaring afgelegd en dus nog geen openheid van zaken gegeven. Mede gelet hierop waren de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd (waaronder de 12-jaarsgrond) nog steeds aanwezig. Daarom zijn de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis toen afgewezen.
Nadat de verzoeker op 14 oktober 2016 hierover zelf een verklaring had afgelegd, zijn opnieuw verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Deze zijn op 25 oktober 2016 door de raadkamer behandeld. De raadkamer heeft toen de voorlopige hechtenis met ingang van 26 oktober 2016 onder voorwaarden geschorst. Daarbij is de door de verdachte gepresenteerde alternatieve lezing uitdrukkelijk in aanmerking genomen. De ernstige bezwaren en gronden waren nog steeds aanwezig, maar mede gelet op dit scenario vond de raadkamer dat het persoonlijk belang van de verzoeker prevaleerde boven het belang van strafvordering bij voortduring van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de schade als gevolg van het voorarrest tot en met 14 oktober 2016 voor een deel te wijten is aan de proceshouding van de verzoeker als verdachte, en daarom deels voor zijn rekening en risico moet blijven. Gehele afwijzing van de vergoeding voor de in deze periode geleden immateriële schade acht de rechtbank niet redelijk, omdat het al dan niet voortduren van de voorlopige hechtenis – mede gelet op de ernst van de verdenkingen – niet alleen afhankelijk was van de proceshouding van de verzoeker als verdachte. De rechtbank acht een matiging van de vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest in deze periode met 50% op zijn plaats.
Besluit
Gelet op het voorgaande zal op grond van artikel 89 Sv aan de verzoeker voor geleden immateriële schade als gevolg van het voorarrest de volgende vergoedingen worden toegekend:
inverzekeringstelling 3 dgn x € 125,= / 2 € 187,50 voorlopige hechtenis op de TA met beperkingen 56 dgn x € 150,= / 2 € 4.200,=
voorlopige hechtenis op de TA zonder beperkingen
(periode 4 juli 2016 tot en met 14 oktober 2016) 103 dgn x € 125,= / 2 € 6.437,50
voorlopige hechtenis op de TA zonder beperkingen
(periode 15 oktober tot en met 26 oktober 2016) 12 dgn x € 125,= € 1.500,=
voorlopige hechtenis in de politiecel (in 2017) 1 dg x € 125,=
€ 125,=
totaal € 12.450,=
Voor het overige wordt het verzoek afgewezen.
Verzoek artikel 591a Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het verzoek ziet op de vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 820,= toe te kennen. Nu de advocaat tweemaal in raadkamer is verschenen voor de behandeling van het verzoekschrift en dus meer kosten heeft moeten maken, wordt het forfaitaire bedrag van € 550,= vermeerderd met een bedrag van € 270,=. Voor het overige wordt het verzoek afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 18/3375 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 12.450,= (zegge: twaalfduizend vierhonderdvijftig euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
t.a.v. het onder RK-nummer 18/3376 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 820,= (zegge: achthonderdtwintig euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
mrs. K.A. Baggerman en K. Hara, rechters
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.

Bevelschrift van de fungerend voorzitter van de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 9 december 2019 (RK-nummer: 18/3375) is op de voet van artikel 89 Sv aan

[naam verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] (Syrië) op [geboortedatum verzoeker]
een vergoeding ten laste van de Staat toegekend van € 12.450,= (zegge: twaalfduizend vierhonderdvijftig euro).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam] te Amsterdam, o.v.v. “ [naam vermelding] ”.
Dit bevelschrift is afgegeven op 9 december 2019 door mr. J. de Lange, in de hoedanigheid van fungerend voorzitter van deze rechtbank.

Bevelschrift van de rechter in de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 9 december 2019 (RK-nummer: 18/3376) is op de voet van artikel 591a Sv aan

[naam verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] (Syrië) op [geboortedatum verzoeker]
een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van € 820,= (zegge: achthonderdtwintig euro).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam] te Amsterdam, o.v.v. “ [naam vermelding] ”.
Dit bevelschrift is afgegeven op 9 december 2019 door mr. J. de Lange, in de hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.