ECLI:NL:RBROT:2019:10512
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van vermogen en eigendom van een auto
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het kentekenbewijs van de auto op de peildatum op naam van eiser stond, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat de auto een bestanddeel vormde van zijn vermogen. Eiser diende aannemelijk te maken dat dit niet het geval was, maar slaagde hier niet in. De rechtbank overwoog dat eiser beschikte over de auto, aangezien hij de wegenbelasting en verzekering betaalde en de auto mocht rijden. De waarde van de auto werd door verweerder vastgesteld op € 9.850,-, wat boven de vrij te laten vermogensgrens van € 6.020,- lag. Eiser had geprobeerd aan te tonen dat de auto eigendom was van een derde, maar de rechtbank vond de overgelegde bewijsstukken onvoldoende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand bleef. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.