ECLI:NL:RBROT:2019:10512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
ROT 18/6316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van vermogen en eigendom van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het kentekenbewijs van de auto op de peildatum op naam van eiser stond, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat de auto een bestanddeel vormde van zijn vermogen. Eiser diende aannemelijk te maken dat dit niet het geval was, maar slaagde hier niet in. De rechtbank overwoog dat eiser beschikte over de auto, aangezien hij de wegenbelasting en verzekering betaalde en de auto mocht rijden. De waarde van de auto werd door verweerder vastgesteld op € 9.850,-, wat boven de vrij te laten vermogensgrens van € 6.020,- lag. Eiser had geprobeerd aan te tonen dat de auto eigendom was van een derde, maar de rechtbank vond de overgelegde bewijsstukken onvoldoende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand bleef. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2019 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Plaisier.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is als getuige verschenen en ter zitting gehoord [X].

Overwegingen

1. Verweerder handhaaft bij het bestreden besluit de afwijzing van de bijstandsaanvraag omdat eiser volgens verweerder genoeg vermogen heeft om de kosten van levensonderhoud zelf te betalen. Eiser heeft een Mercedes Benz met kenteken [kenteken] (de auto) op zijn naam staan, met een waarde van € 9.850,-. Dit is meer dan de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 6.020,-.
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de auto tot zijn vermogen heeft gerekend, omdat deze eigendom is van [X] ([X]). Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een schriftelijke verklaring van [X], gedateerd 5 november 2018, en de aankoopfactuur van de auto op naam van [X] ingebracht. Tot slot bestrijdt eiser dat de auto een waarde had van € 9.850,-.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 11 van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Tot de middelen worden op grond van artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de Pw alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 34, eerste lid, onder a van de Pw wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
5. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2223) dient aan de hand van de feitelijke inkomens- en vermogenssituatie op de beoogde aanvangsdatum van de bijstand, in dit geval 6 juni 2018 (peildatum), te worden bezien of in aanmerking te nemen middelen van de betrokkene aan verlening van bijstand op grond van de Pw in de weg staan.
Volgens eveneens vaste rechtspraak geldt de waarde van een auto als bezit dat in beginsel moet worden meegenomen bij de vermogensvaststelling (uitspraak van de Raad van 14 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3820).
6. Niet in geschil is dat het kentekenbewijs van de auto op de peildatum op naam van eiser stond. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt dit gegeven de vooronderstelling dat de auto een bestanddeel vormde van het vermogen van eiser waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4445). Eiser is hier niet in geslaagd. Het door eiser overgelegde aankoopbewijs, de verklaring van [X] in het dossier en de door [X] ter zitting afgelegde aanvullende verklaring zijn daartoe onvoldoende. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij medewerking heeft verleend aan de verkoop van de auto door de papieren van de auto te overhandigen. Eiser heeft verder niet betwist dat hij in de auto mocht rijden en ook de wegenbelasting en de verzekering betaalde. Eiser kon dus beschikken over de auto. De verklaring van [X] dat dit zo geregeld was, omdat hij nog geen rijbewijs had en eiser wel, doet hier niet aan af. Verweerder kon de auto daarom tot het bezit van eiser rekenen.
7. Verweerder heeft de waarde van de auto bepaald op basis van de ANWB-BOVAG koerslijst. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraken van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4445 en 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3215) is verweerder in beginsel gerechtigd om uit te gaan van de waarde volgens deze koerslijst. Dat de waarde van de auto op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld, heeft eiser niet onderbouwd. De enkele stelling ter zitting dat de auto gebreken had en mogelijk een onjuiste kilometerstand, is daartoe onvoldoende.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van eisers bijstandsaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. Volp, griffier, en uitgesproken op 19 juni 2019.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.