ECLI:NL:RBROT:2019:10707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
C/10/585628 / FA RK 19-1156 en C/10/585627 / FA RK 19-9702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging huisverbod en beoordeling van de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan over de oplegging van een huisverbod aan verzoeker door de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis. Het huisverbod werd opgelegd op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) en had een duur van tien dagen. Verzoeker en achterblijfster, die samen een vierjarig kind hebben, waren betrokken bij een incident waarbij achterblijfster gewond raakte. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de betrokken partijen, waaronder de veiligheid van het kind, en concludeert dat het huisverbod gerechtvaardigd is. De rechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, ondanks dat sommige elementen in de motivering niet klopten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de betrokkenen en de noodzaak van hulpverlening in dergelijke situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/585628 / KG ZA 19-1156 (voorlopige voorziening)
C/10/585627 / FA RK 19-9702 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. N. Roos,
en

de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde mr. S. Yavuzyiğitoğlu,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam achterblijfster] , achterblijfster,

[naam minderjarige], minderjarig kind van verzoeker en achterblijfster ( [voornaam minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum minderjarige] 2015,
beiden wonende te [woonplaats] , [adres] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 11 november 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij brief van 12 november 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019.
Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde;
 achterblijfster;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Het huisverbod eindigt 21 november 2019 om 9.38. Verweerder heeft aan de oplegging ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.1.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit en verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Verzoeker betoogt dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam en dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Volgens verzoeker is primair niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid. Subsidiair zijn de belangen van verzoeker onvoldoende meegewogen dan wel is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel genomen. Meer subsidiair is sprake van een onvoldoende gemotiveerd besluit.
3.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
3.2.
De rechter beoordeelt vol of het (vermoeden van) gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.3.
Vast staat dat op zondag 10 november 2019 verzoeker en achterblijfster samen in de woning aan het [adres] waren en dat zij onenigheid kregen. Verzoeker heeft bij die onenigheid de mobiele telefoon van achterblijfster kapot gegooid en achterblijfster heeft een blauw oog opgelopen. Ter zitting is ook geconstateerd dat achterblijfster een blauw oog heeft. Het incident levert gevaar op in de zin van de Wth. Het betoog van verzoeker dat hij het niet expres heeft gedaan en dat de op het incident volgende strafzaak is geseponeerd, maakt niet uit voor het bestaan van het gevaar. Ook dat [voornaam minderjarige] niet aanwezig was bij het incident, maakt niet uit voor het bestaan van het gevaar, want het gevaar is er voor achterblijfster. In dit verband weegt de voorzieningenrechter mee dat ter zitting blijkt dat forse spanning bestaat tussen verzoeker en achterblijfster. Wanneer verzoeker zijn versie vertelt van wat is gebeurd, beschuldigt achterblijfster hem er met luidere stem van dat hij niet de waarheid spreekt en begint zij zichtbaar te trillen. Achterblijfster heeft aangegeven te vrezen voor escalatie als zij samen met verzoeker in één woning verblijft. Dat verzoeker na het incident in de politiecel heeft verbleven en dus niet thuis was, en achterblijfster eerst bij haar moeder verbleef, doet aan het gevaar niet af. Verzoeker is na twee dagen op vrije voeten gesteld en achterblijfster wil op zo kort mogelijke termijn terug naar de woning. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van het huisverbod.
3.4.
Gezien de omstandigheden rondom het incident en de drie risico-taxaties heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen. Het doel van het huisverbod is om een periode van rust te creëren. Uit de stukken en ter zitting blijkt dat sprake is van een gespannen verhouding tussen verzoeker en achterblijfster. De hulpverlening is nog niet gestart, want eerst moet nog een gesprek plaatsvinden tussen verzoeker en Antes. Een datum daarvoor wordt op korte termijn gepland. Daarna wordt een systeemgesprek gepland en worden veiligheidsafspraken gemaakt. Verzoeker en achterblijfster betogen dat het huisverbod juist leidt tot spanning voor [voornaam minderjarige] , omdat zij haar vader moet missen. Dit is echter geen grond waarop verweerder had dienen af te zien van het opleggen van een huisverbod. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod op te leggen.
3.5.
Uit de aard van het besluit tot het opleggen van het huisverbod kan de voorzieningenrechter volgen dat verweerder heeft gemotiveerd zoals hij heeft gemotiveerd. Het besluit moest in korte tijd worden genomen. Verweerder heeft daarbij zes aspecten op een rij gezet. Dat nu blijkt dat elementen in deze motivering niet kloppen, betekent niet dat het huisverbod onvoldoende is gemotiveerd. Feit blijft dat er een geweldsincident is geweest waarbij achterblijfster gewond is geraakt. Het gegeven dat dat [voornaam minderjarige] niet aanwezig was bij het incident doet niet af aan het gevaar voor achterblijfster. Verzoeker en achterblijfster willen hun relatie beëindigen en dat levert spanning op. Achterblijfster vreest voor nieuwe escalaties wanneer verzoeker en zij samen in de woning zullen verblijven. Dat verweerder heeft overwogen dat een echtscheidingsprocedure loopt maar dat daartoe nog geen formeel verzoek is ingediend bij de rechtbank, doet aan de relatieproblemen en de daarbij komende spanningen niet af. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vast staat.
3.6.
Het betoog faalt.
4. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
4.1.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
4.2.
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar is geweken. Verzoeker en achterblijfster willen allebei de relatie beëindigen. Verzoeker wil in de woning blijven. Achterblijfster heeft in eerste instantie (met [voornaam minderjarige] ) bij haar moeder verbleven, maar wil, nu zij weer de beschikking heeft over een mobiele telefoon, op 13 november 2019 met [voornaam minderjarige] terugkeren naar de woning. Vast staat dat nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De spanning tussen verzoeker en achterblijfster is duidelijk merkbaar in de zittingszaal (zie onder 3.3). Achterblijfster verklaart dat zij niet met verzoeker in één woning wil verblijven, omdat zij vreest voor escalatie. De hulpverlening is nog niet opgestart.
Het huisverbod (met contactverbod) geldt ook voor [voornaam minderjarige] . Verzoeker en achterblijfster stellen beiden dat zij geen gevaar vrezen bij contact tussen verzoeker en [voornaam minderjarige] . Verweerder heeft ter zitting verklaard contact tussen verzoeker en [voornaam minderjarige] niet tegen te gaan, als contact veilig is voor [voornaam minderjarige] . Veilig Thuis heeft ter zitting toegezegd om zo mogelijk de vrijdag na de zitting (dus binnen twee dagen) een contactmoment te organiseren tussen verzoeker en [voornaam minderjarige] , onder begeleiding van jeugdbescherming. Afhankelijk van het verloop van het contact, is verder contact zonder begeleiding mogelijk. De voorzieningenrechter acht het niet onredelijk dat verweerder herstel van contact tussen verzoeker en [voornaam minderjarige] met waarborgen omkleedt. [voornaam minderjarige] is nog maar vier jaar en er is grote onenigheid tussen haar ouders. Een contactverbod tussen verzoeker en [voornaam minderjarige] is niet disproportioneel, omdat verweerder daarmee de veiligheid bij het contactherstel kan waarborgen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
4.3.
Het betoog faalt.
5. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: