ECLI:NL:RBROT:2019:10838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
C/10/571015 / JE RK 19-966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een kind wegens afwezigheid van concrete zorgen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 december 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van [naam kind 1]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat, een bijzondere curator, vertegenwoordigers van de GI en de pleegmoeder aanwezig waren. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, maar de GI gaf aan dat er op dat moment geen zorgen waren over [naam kind 1]. De moeder verblijft in een vrouwenopvang en er is een positieve ontwikkeling in haar situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de hulpverlening kan worden voortgezet in een vrijwillig kader. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de Raad afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling volgens artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking die op 13 januari 2020 is vastgesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/571015 / JE RK 19-966
datum uitspraak: 13 december 2019

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2016 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 29 oktober 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 13 december 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.S. Krol,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] en [naam vertegenwoordiger] .
Tevens zijn ter zitting aanwezig:
- mr. J. Oversluizen, de bijzondere curator van [naam kind 2] ,
- [naam pleegmoeder] , de pleegmoeder van [naam kind 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 21 juni 2019 is [naam kind 1] onder toezicht gesteld, met ingang van
28 juni 2019 tot 28 december 2019.
De beslissing is voor het overige aangehouden.
Het verzoekDe Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind 1] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Er is al beslist op de periode tot 28 december 2019, waardoor nu beslist kan worden op de periode tot 28 juni 2020.
De standpuntenDe Raad heeft ter zitting het resterende deel van het verzoek gehandhaafd.
De moeder verblijft op dit moment samen met [naam kind 1] in een vrouwenopvang. Er is veel gebeurd tussen de ouders van [naam kind 1] en [naam kind 1] is hiervan getuige geweest. De moeder zal straks zelfstandig gaan wonen, zonder de ondersteuning die zij nu ervaart vanuit de vrouwenopvang. De Raad acht het daarom van belang dat de moeder ondersteund wordt door een jeugdbeschermer, zeker in de eerste periode dat zij zelfstandig woont. De Raad wil dat de moeder sterker wordt.
De GI heeft ter zitting meegedeeld dat er op dit moment geen zorgen zijn over [naam kind 1] . Er blijft sprake van een kwetsbare situatie. De situatie zal wijzigen op het moment dat de moeder over zelfstandige woonruimte beschikt. De GI is pas sinds kort op de hoogte van het feit dat de moeder een eigen woning heeft. Er is daarom nog geen aandacht besteed aan een eventuele overdracht van de zaak naar een GI in de regio Amsterdam. Er heeft een overleg plaatsgevonden in de vrouwenopvang waar de moeder verblijft. Duidelijk is geworden dat de gezinsbegeleiding zal worden voortgezet wanneer de moeder zelfstandig woont. Een GI in de regio Amsterdam kan de situatie verder monitoren. Desgevraagd geeft de GI aan dat het klopt dat er geen nieuw van plan van aanpak beschikbaar is.
Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om het resterende deel van het verzoek van de Raad af te wijzen. [naam kind 1] staat sinds 28 juni 2019 onder toezicht, maar tot op heden ontbreekt het aan regie vanuit de GI. Er is nauwelijks contact met de jeugdbeschermer en ook is er geen plan van aanpak beschikbaar. De moeder verblijft in een vrouwenopvang in Amsterdam en zij heeft zelf hulpverlening ingezet. De moeder krijgt opvoedondersteuning en zij ontvangt individuele behandeling. Er is sprake van een contactverbod voor de vader van [naam kind 1] . De GI is voornemens om de zaak over te dragen naar een GI in de regio Amsterdam, maar onbekend is op welke termijn er dan een jeugdbeschermer vanuit die GI beschikbaar zal zijn. De moeder zal binnenkort verhuizen naar een zelfstandige woning, waarna zij ook wekelijks ambulante hulp krijgt geboden. [naam kind 1] ontwikkelt zich positief. De GI heeft ter zitting aangevoerd dat er op dit moment geen zorgen zijn ten aanzien van [naam kind 1] . De vraag is dan ook welke doelen behaald moeten worden in het kader van de ondertoezichtstelling. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en de hulpverlening wordt door de moeder geaccepteerd. Er is daarom niet voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Indien blijkt dat de moeder de ambulante hulpverlening weigert, dan zal Altra dit melden bij de Jeugdbeschermingstafel en kan opnieuw bezien worden of een ondertoezichtstelling al dan niet noodzakelijk is.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er zorgen bestonden over de opvoedingssituatie van [naam kind 1] , als gevolg van het huiselijk geweld tussen de ouders waarvan [naam kind 1] getuige is geweest. Sinds september 2019 verblijft de moeder samen met [naam kind 1] in een vrouwenopvang. Er is sindsdien sprake van een positieve ontwikkeling. De moeder zal op korte termijn doorstromen naar een zelfstandige woning samen met [naam kind 1] en de hulpverlening die zij nu ontvangt zal in ambulante vorm worden voortgezet. Er zijn op dit moment geen concrete zorgen over [naam kind 1] en de opvoedsituatie bij de moeder, wat door de GI ter zitting is bevestigd. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt daarom niet voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlening kan in het vrijwillige kader worden voortgezet, waartoe de moeder zich bereid heeft verklaard. De kinderrechter zal daarom het resterende deel van het verzoek van de Raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de Raad, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.