Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3. Verzoeker verzoekt onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom eerst het beroep tegen het bestreden besluit.
4. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Verzoeker voert hiertoe aan dat het gevaar niet meer bestond ten tijde van het nemen van het besluit tot verlenging van het huisverbod, noch dat nu nog gevaar bestaat en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van de achterblijvers in de woning.
6.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), voor zover van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
7. De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
8. Vaststaat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen systeemgesprek had plaatsgevonden en dat nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. Andere vormen van hulpverlening waren evenmin gestart. Ook uit andere feiten blijkt niet dat het gevaar zich niet langer voordeed op het moment van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder was bevoegd het huisverbod te verlengen en heeft hiertoe in redelijkheid over kunnen gaan.
9. Ter zitting blijkt dat in deze situatie nog geen verandering is opgetreden. Verweerder stelt onweersproken dat verzoeker geen vrijwillige hulp aanvaardt. Veilig Thuis stelt onweersproken dat verzoeker nog dagelijks alcohol drinkt en daarbij een dwingende houding aanneemt, terwijl het alcoholgebruik een voorname oorzaak van het huisverbod was. De omstandigheid dat verzoeker wel bereid is te doen wat de reclassering verlangt, is onvoldoende grond om te oordelen dat het gevaar zich niet voortzet. Het besluit tot het verlengen van het huisverbod is een bestuursrechtelijke maatregel die los staat van het strafrechtelijke traject waarin verzoeker zich bevindt. Verzoeker onderbouwt ook overigens niet hoe, ondanks het ontbreken van voormelde hulpverlening in het kader van het huisverbod, een gesprek met de reclassering het gevaar wegneemt. Dat de hulpverlening die verweerder wil bieden belangrijk is om het gevaar weg te nemen onderbouwt verweerder voldoende, door onweersproken te stellen dat verzoeker en achterblijvers een moeizame geschiedenis hebben met elkaar. Zo is aan verzoeker eerder een huisverbod opgelegd en zijn ook in het verleden problemen ontstaan door het gebruik van alcohol door verzoeker.
Dat verzoeker nu een woning heeft is in beginsel een indicatie dat het gevaar kan afnemen. Gelet echter op het feit dat hij nog niet in die woning woont, dat hij nog steeds alcohol gebruikt en dwingend is, terwijl hij een wens tot contact met zijn moeder heeft, is niet aannemelijk dat de toewijzing van een eigen woning het gevaar heeft weggenomen. Verzoeker heeft ook zelf geen overtuigende verklaring afgelegd die onderbouwt dat hij nog uitsluitend in zijn nieuwe woning zal verblijven en zich zal onthouden van contact met de achterblijvers.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was tot het laten voortduren van het bestreden besluit en dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Voor zover verzoeker in dat laatste kader aanvoert dat hij nu wel meewerkt aan de hulpverlening en achterblijvers niet, wordt wat de medewerking van verzoeker betreft verwezen naar wat in overweging 8 is vermeld. Wat achterblijvers betreft stelt verweerder onweersproken dat zij inmiddels wel bereid zijn hulpverlening te aanvaarden. Zij zijn bijvoorbeeld bereid afspraken te maken over de wijze waarop eigendommen van verzoeker kunnen worden verhuisd naar zijn nieuwe woning.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat het beroep ongegrond is verklaard, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.W. Panhuizen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: