ECLI:NL:RBROT:2019:10888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
10/266736-18 en 10/239506-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en winkeldiefstal door medebewoner in asielzoekerscentrum

Op 3 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en winkeldiefstal. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en verblijvende in een asielzoekerscentrum, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 december 2018 in Rotterdam met een mes de aangever in de hals heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij aanwezig was in de woonruimte van de aangever, maar ontkende de dader te zijn geweest. De rechtbank heeft echter bewijs gevonden in de verklaringen van getuigen en camerabeelden die de verdachte als dader identificeren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, ondanks de verdediging die stelde dat er geen opzet was. De verdachte werd ook beschuldigd van winkeldiefstal, wat hij heeft bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €2.550,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummers: 10/266736-18 en 10/239506-18
Datum uitspraak: 3 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende op het adres: [adres verdachte] (AZC),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel in Ter Apel,
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak onder parketnummer 10/266736-18 (poging doodslag) tenlastegelegde met uitzondering van het medeplegen en het vastpakken/vasthouden (gedachtestreepje 1) en stompen en slaan van de aangever (gedachtestreepje 2)
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/239506-18 (winkeldiefstal) tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Winkeldiefstal (parketnummer 10/239506-18)

Dit feit is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Poging doodslag (parketnummer 10/266736-18)
Betrokkenheid van de verdachte
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de verdachte wel aanwezig is geweest in de woonruimte van de aangever, maar dat hij niet degene is geweest die de aangever heeft gestoken en daarom van dit feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat aan de twee getuigen die kort na het incident hebben verklaard de daders te hebben gezien een fotoboek is getoond met daarin foto’s van de bewoners van het AZC en van de hen getoonde foto’s de verdachte hebben herkend als één van de daders. Onder overlegging van een wetenschappelijk artikel van 7 april 2006 heeft de raadsman daarover het standpunt ingenomen dat met een dergelijke herkenning uiterst terughoudend dient te worden omgegaan en dat deze herkenning slechts kan dienen als een begin van onderzoek waarop nader onderzoek in de vorm van een meervoudige confrontatie met getuigen zou dienen te volgen. De raadsman heeft subsidiair het voorwaardelijke verzoek gedaan om een meervoudige confrontatie met getuigen te laten plaatsvinden.
Beoordeling
In het dossier bevindt zich de verklaring van de aangever dat in de nacht van 29 december 2018 door twee mannen werd aangebeld bij de deur van zijn woonruimte in het AZC. Eenmaal binnen vroegen de mannen of hij een jas wilde kopen. Toen aangever daar niet op in wilde gaan, wilden de mannen geld van hem. De aangever omschrijft dader 1 als een ongeveer 27 jaar oude Marokkaanse man van ongeveer 1,80 lang met gekruld donker haar en veel littekens op zijn arm. De aangever verklaart verder dat deze dader 1 een groot vleesmes uit de keuken pakte en daarmee een stekende beweging in de richting van zijn hals maakte, waarbij hij voelde dat het mes hem aan de linkerkant van zijn nek raakte. Nadat hij geraakt was kwamen de andere mannen uit hun kamer en hebben zij de aangever naar het COA gebracht.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de betreffende woonruimte is geweest. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich soms vanwege psychische klachten in zijn armen snijdt en een verbalisant heeft tijdens het verhoor opgemerkt dat de arm van de verdachte vol littekens zit.
Ter plaatse gekomen politiemensen constateren bij de aangever vlak naast de halsslagader een wond in de hals. Ter plaatse wordt ook gesproken met twee getuigen die in dezelfde woonunit als de aangever woonden, genaamd [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , die beiden verklaren dat zij twee mannen in de woonkamer hebben zien staan. Hen wordt een fotoboek getoond met foto’s van de bewoners van het AZC. Beiden verklaren afzonderlijk van elkaar dat zij de verdachte herkennen als een van de daders.
In het dossier bevindt zich voorts een proces-verbaal met daarin een beschrijving van de beelden, afkomstig van een beveiligingscamera op het terrein van het AZC. Uit deze beelden in combinatie met de overige informatie in het dossier kan worden afgeleid dat op 29 december 2018 rond 02:22 uur twee personen – waaronder de verdachte - het terrein van het asielzoekerscentrum verlaten. Ongeveer twee minuten later is te zien dat de aangever, die wordt ondersteund door twee andere mannen, in de richting van de in- en uitgang van het AZC loopt.
In het dossier bevindt zich ten slotte een medische verklaring waaruit blijkt dat de aangever een steekwond in zijn hals had net naast de grote halsspier.
Op grond van al het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte degene is geweest die de aangever met het mes heeft gestoken.
Het voorwaardelijke verzoek om een meervoudige confrontatie te laten plaatsvinden wijst de rechtbank af. Zo’n confrontatie is, gezien al het hiervoor genoemde bewijs, niet noodzakelijk.
Opzet van de verdachte
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat van opzet op de dood, ook in voorwaardelijke zin, geen sprake is. Als de verdachte in de richting van de hals van de aangever heeft gestoken, is dat misschien wel risicovol, maar dat is op zichzelf onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet aan te nemen, temeer nu er geen informatie is over de diepte van de wond en de toedracht onvoldoende helder is. Nu niet zonder meer kan worden gesproken van een bewuste, gecontroleerde steekbeweging is niet willens en wetens een aanmerkelijke kans op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel aanvaard.
Beoordeling
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging en de officier van justitie dat de verdachte de aangever niet opzettelijk dood heeft willen steken. De rechtbank is echter – met de officier van justitie - van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval waarbij de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat de verdachte tijdens een ruzie met een mes van ongeveer 20 centimeter een stekende beweging in de richting van de hals van de aangever heeft gemaakt. Door de getuige [naam getuige 2] is bij de rechter-commissaris eveneens verklaard dat het om een mes ging van ongeveer 20 centimeter lang.
De aangever heeft hierdoor een steekwond in de hals opgelopen en hij moest zich daarvoor onder medische behandeling stellen.
De kans dat de aangever dodelijk zou zijn verwond, is aanmerkelijk te noemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals vitale delen (zoals slagaders) bevinden waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. De lengte dan wel diepte van de veroorzaakte wond doet daar niet aan af. Uit de FARR verklaring blijkt dat het letsel, gezien de locatie, als potentieel dodelijk moet worden beschouwd.
Het beschreven handelen van de verdachte is onder de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een mogelijk dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop op de koop toe heeft genomen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/266736-18 (poging doodslag) ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/239506-18 (winkeldiefstal) ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
In de zaak met parketnummer 10/266736-18 (poging doodslag):
hij op 29 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer ]
opzettelijk van het leven te beroven, - met een mes in de
hals/nek van
die [naam slachtoffer ] heeft gestoken of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 10/239506-18 (winkeldiefstal):
hij, op 26 november 2018, te Rotterdam,
een trui, die aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam winkel] , gevestigd aan de
Hoogstraat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/266736-18:
poging tot doodslag.
In de zaak met parketnummer 10/239506-18:
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Kennelijk slechts omdat het slachtoffer niet heeft willen ingaan op zijn verzoek om een jas van hem te kopen of hem geld te geven heeft de verdachte het slachtoffer met een vleesmes in de hals gestoken en een steekwond in de nek van het slachtoffer veroorzaakt.
Het slachtoffer moest zich voor deze verwonding in het ziekenhuis laten behandelen. Gelet op de plaats waar de aangever met het mes in het lichaam is geraakt, is het louter geluk dat hij daarbij niet het leven heeft gelaten.
Dit soort geweldsdelicten levert een ernstige aantasting op van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten nog lange tijd onder de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen lijden.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een trui, een ergerlijk en hinderlijk feit dat voor veel overlast zorgt en schade toebrengt aan slachtoffers.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Straf

Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank daarnaast in aanmerking genomen dat het voor de aangever een angstige ervaring moet zijn geweest om in zijn eigen woonruimte in het Asiel Zoekers Centrum, een plaats waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen, door een medebewoner van dit AZC is aangevallen met een mes.
De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. Hij is uitsluitend uit geweest op geld.
De rechtbank ziet dan ook, met name gelet op het gemak waarmee de verdachte tot het plegen van dit ernstig feit is overgegaan, geen aanleiding om aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan is gevorderd en de rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Vordering benadeelde partij [naam benadeelde] / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/266736-18 (poging doodslag) ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 50,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering. Zij heeft voorts gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging, in het verlengde van de bepleite vrijspraak, het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht het aan de benadeelde partij aan immateriële schade verzochte bedrag te matigen tot een bedrag van € 500,00.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/266736-18 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De omvang van de gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdachte weersproken. Daarom zal de vordering worden toegewezen.
De rechtbank stelt voorts vast dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/266736-18, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van het meerdere thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaken met parketnummers 10/2667360-18 en 10/239506-18 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag
van € 2.550,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdvijftig euro), bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 2.550,00 (zegge:
tweeduizend vijfhonderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A. Greve - Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2019.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In de zaak met parketnummer 10/266736-18:
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer ]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen,
- die [naam slachtoffer ] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer ] meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
hals/nek van
die [naam slachtoffer ] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 10/239506-18:
hij, op of omstreeks 26 november 2018, te Rotterdam,
een trui, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam winkel] , gevestigd aan de
Hoogstraat,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;