ECLI:NL:RBROT:2019:10889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
C/10/555356 / HA ZA 18-717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwingend bewijs van kwijtingsverklaring in koopovereenkomst en tegenbewijs

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C. Kerkhoven, betaling van een openstaand bedrag van € 100.000,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst van een bedrijfspand, waarbij eiser stelde dat een deel van de koopprijs nog niet was voldaan. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een dagvaarding en een conclusie van antwoord, en heeft op 26 juni 2019 vonnis gewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst op 14 maart 2013 was getekend en dat het pand op 25 maart 2013 aan gedaagde was geleverd. In de akte van levering was kwijting verleend voor de koopprijs, maar eiser betwistte de juistheid van deze kwijting en stelde dat er een aanvullende afspraak was gemaakt over de betaling van het resterende bedrag. Gedaagde voerde aan dat de volledige koopprijs was voldaan en dat de vordering van eiser verjaard was.

De rechtbank oordeelde dat eiser het recht had om tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat de koopprijs was voldaan, zoals vermeld in de akte van levering. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om dit tegenbewijs te leveren en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing om eiser toe te laten tot het leveren van tegenbewijs werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/555356 / HA ZA 18-717
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser]
,
eiser,
advocaat mr. E.C. Kerkhoven te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de brief van de rechtbank van 17 oktober 2018, waarin de comparitie is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2019 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] was eigenaar van een bedrijfspand (hierna: het pand) in
Alphen aan de Rijn.
2.2.
Het pand is verkocht aan [naam gedaagde] . In de koopovereenkomst staat vermeld dat de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) namens [naam eiser] als verkoper optreedt en dat [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens [naam gedaagde] als koper optreedt. De koopovereenkomst is op 14 maart 2013 door [naam 1] en [naam 2] getekend.
2.3.
[naam 2] is de echtgenoot van [naam gedaagde] .
2.4.
Op 25 maart 2013 is het pand geleverd aan [naam gedaagde] . In de akte van levering staat onder meer het volgende opgenomen:
Betaling koopprijs. Kwijting. Verrekening
Artikel 3.
De Koopprijs van het verkochte bedraagt acht honderd vijftig duizend euro (€ 850.000,00), terwijl de koopprijs van de meeverkochte roerende zaken bedraagt één honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), deze bedragen hierna tezamen aan te duiden als de koopprijs”. (…) Van deze totale koopprijs is reeds een bedrag groot vier honderd vijftig duizend euro (€ 450.000,00) door koper aan verkoper voldaan, waarvoor kwijting.
Het restant van de totale koopprijs, zijnde vijf honderd vijftig duizend euro (€ 550.000,00) is door de koper voldaan door storting op een kwaliteitsrekening van Maes Notaris. (…) Voor de betaling van de koopprijs en de verrekening van de in de vorige zin bedoelde lasten en belastingen wordt door verkoper aan koper bij deze kwijting verleend.
2.5.
[naam eiser] heeft, als productie 4 bij de dagvaarding, een exemplaar van de koopovereenkomst overgelegd waarop op de laatste pagina handmatig de volgende tekst staat geschreven:
“€ 100.000,-- is nog niet betaald. Transport gaat door. Dit bedrag wordt betaald voor 25 mei 2013”
Bij deze tekst zijn twee handtekeningen gezet.
2.6.
Op 18 mei 2018 is door [naam 1] een brief gestuurd aan [naam gedaagde] waarin hij verzoekt om betaling van de nog openstaande post van € 100.000,00 ter zake de koop van het pand door [naam gedaagde] . In de brief staat vermeld dat het een stuitingsbrief betreft.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat – dat [naam gedaagde] bij vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 100.000,00 vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[naam eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [naam eiser] maakt aanspraak op betaling van het resterende bedrag van de koopprijs ad € 100.000,00. [naam eiser] stelt dat overeengekomen is dat het resterende bedrag uiterlijk op 23 mei 2013 zou worden voldaan, maar dat betaling van dit bedrag is uitgebleven. [naam eiser] stelt dat bij brief van [naam 1] van 18 mei 2018 de verjaring is gestuit.
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer. [naam gedaagde] voert aan de volledige koopprijs is voldaan en betwist dat een aanvullende afspraak is gemaakt over een resterende betaling. Daarnaast voert [naam gedaagde] aan dat de vordering is verjaard aangezien de vordering met de brief van 18 mei 2018 niet is gestuit.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Verjaring

4.1.
Als meest verstrekkend verweer heeft [naam gedaagde] aangevoerd dat de vordering van
[naam eiser] verjaard is aangezien [naam 1] in de brief van 18 mei 2018 voor zichzelf heeft gestuit en niet voor [naam eiser] . [naam eiser] heeft aangevoerd dat [naam 1] op verzoek van [naam eiser] de verjaring van de vordering bij brief van 18 mei 2018 heeft gestuit.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak gaat het bij stuiting op de voet van artikel 3:317 Burgerlijk Wetboek om een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal zodat hij zich tegen een alsnog ingestelde vordering van de schuldeiser behoorlijk kan verweren.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stuitingsbrief voldoende duidelijk dat deze ziet op de vordering uit hoofde van de koop van het pand door [naam gedaagde] . Dit blijkt zowel uit het onderwerp van de brief als uit de tekst van de brief en de als bijlage bijgevoegde koopovereenkomst. Daarbij staat als onbetwist vast dat [naam 1] optrad namens [naam eiser] ter zake de verkoop van het pand en dat de vordering van [naam eiser] uit deze koop voortvloeit. De enkele omstandigheid dat [naam 1] in de brief verzoekt het gevorderde bedrag op zijn rekening te storten maakt niet dat hij niet namens [naam eiser] stuit. Uit koopovereenkomst en de nota van afrekening volgt immers dat de overige betalingen uit hoofde van de koopprijs van het pand eveneens zijn overgemaakt naar het bankrekeningnummer van [naam 1] .
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat [naam eiser] de verjaring van de vordering op [naam gedaagde] met de brief van 18 mei 2018 rechtsgeldig heeft gestuit.
Finale kwijting en de aanvullende afspraak
4.5.
[naam gedaagde] heeft ook als verweer aangevoerd dat de gehele koopprijs is voldaan. [naam gedaagde] voert daarmee een bevrijdend verweer. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en bewijslast daarvan op haar. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [naam gedaagde] naar artikel 3 van de akte van levering van het pand van 25 maart 2013. In deze akte wordt door [naam 1] als gevolmachtigde van [naam eiser] verklaard dat de koopprijs door [naam gedaagde] is voldaan en is voor de betaling van de koopprijs kwijting verleend.
4.6.
De akte van levering is een authentieke akte. Gelet op artikel 157 lid 2 Rv levert een authentieke akte ten aanzien van de verklaringen van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open. Daarbij volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2016 [ECLI:NL:HR:2016:848] dat tegenbewijs tegen een notariële akte inhoudende een partijverklaring niet beperkt is tot de stelling dat ten overstaan van de notaris anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid.
4.7.
[naam eiser] heeft gesteld dat de in de akte van levering vermelde kwijtingverklaring niet klopt met de werkelijkheid. [naam eiser] heeft aangevoerd dat [naam gedaagde] ten tijde van de levering een bedrag van € 100.000,00 van de koopprijs nog niet had voldaan en vervolgens is afgesproken dat dit resterende bedrag voor 25 mei 2013 zou worden voldaan. Volgens [naam eiser] is deze afspraak op de koopovereenkomst genoteerd en bekrachtigd met de handtekeningen van [naam 1] en [naam 2] . [naam gedaagde] betwist dat de door [naam eiser] gestelde afspraak is gemaakt met [naam gedaagde] en/of [naam 2] . Daarbij betwist [naam gedaagde] eveneens dat [naam 2] zijn handtekening onder de gestelde afspraak heeft geplaatst.
4.8.
[naam eiser] heeft uitdrukkelijk tegenbewijs aangeboden van de in artikel 3 van de akte van levering vermelde verklaringen dat de koopprijs is voldaan. De rechtbank zal [naam eiser] in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren tegen de inhoud van de akte op dit punt.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [naam eiser] toe tot het tegenbewijs van het dwingend bewijs dat de totale koopprijs is voldaan zoals blijkt uit de akte van levering onder 2.4.,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 juli 2019 voor uitlating door [naam eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [naam eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [naam eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met november 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. J.S. van den Berge in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. van den Berge en in het openbaar uitgesproken op
26 juni 2019.
2872 / 3108