In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C. Kerkhoven, betaling van een openstaand bedrag van € 100.000,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst van een bedrijfspand, waarbij eiser stelde dat een deel van de koopprijs nog niet was voldaan. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet na een dagvaarding en een conclusie van antwoord, en heeft op 26 juni 2019 vonnis gewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst op 14 maart 2013 was getekend en dat het pand op 25 maart 2013 aan gedaagde was geleverd. In de akte van levering was kwijting verleend voor de koopprijs, maar eiser betwistte de juistheid van deze kwijting en stelde dat er een aanvullende afspraak was gemaakt over de betaling van het resterende bedrag. Gedaagde voerde aan dat de volledige koopprijs was voldaan en dat de vordering van eiser verjaard was.
De rechtbank oordeelde dat eiser het recht had om tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat de koopprijs was voldaan, zoals vermeld in de akte van levering. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om dit tegenbewijs te leveren en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing om eiser toe te laten tot het leveren van tegenbewijs werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.