ECLI:NL:RBROT:2019:10915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
10/202582-19 / TUL VV: 10/070917-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wapenbezit en vrijspraak voor verdovende middelen

Op 12 december 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van wapenbezit en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor. De officier van justitie, mr. V.A.M.G. van de Bilt, eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. De rechtbank oordeelde dat het medeplegen van wapenbezit wettig en overtuigend bewezen was, aangezien de verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn bezit had op 21 augustus 2019. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte het wapen onderweg was terug te geven aan de eigenaar. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot de verdovende middelen en de ploertendoder, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden op en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 3 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/202582-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/070917-18
Datum uitspraak: 12 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van
28 november 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, met uitzondering van het medeplegen en onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/070917-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1
4.1.1.
Beoordeling
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen. Anders dan de officier van justitie verbindt de rechtbank aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 28 november 2019 wel de conclusie dat er sprake was van medeplegen. Hij heeft immers verklaard dat het vuurwapen van een andere persoon was en dat hij - op het moment dat hij werd aangehouden - onderweg was naar een afspraak met deze persoon om het wapen terug te leveren.
4.1.2.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 en 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte zich (in meer of mindere mate) bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn studio. Hij had een sleutel van de studio en wat er in de studio lag, bevond zich dus binnen zijn machtssfeer. Bovendien is de verdachte als huurder van het pand verantwoordelijk voor de spullen die in de studio liggen. De officier van justitie vordert veroordeling van het onder 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, nu dit niet uit de bewijsmiddelen blijkt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor dit feit omdat hij zich regelmatig bevond in de woning van zijn vriendin. Volgens de officier van justitie is de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat de ploertendoder een paraplu was, niet aannemelijk.
4.2.2.
Beoordeling
Bij een doorzoeking van de studio van de verdachte zijn door de politie verdovende middelen aangetroffen in dozen in een kast. De drugs lagen derhalve niet in het zicht. Mede gelet daarop en de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de verdovende middelen in de door hem gehuurde studio. Daartoe wordt overwogen dat de verdachte consequent heeft verklaard dat de verdovende middelen, zonder zijn medeweten, door anderen in de studio zijn neergelegd, hetgeen niet op voorhand onaannemelijk is. Bovendien bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen waaruit kan blijken dat de verdachte heeft geweten dat de verdovende middelen zich in de studio bevonden en dat hij daarmee de beschikkingsmacht over de verdovende middelen zou hebben gehad. Zo is er geen forensisch onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld DNA-sporen op de verdovende middelen.
Ten aanzien van de aangetroffen ploertendoder in de kelderbox van de vriendin van de verdachte heeft de verdachte verklaard dat hij deze tijdens het verhuizen heeft zien liggen in een doos, maar dat hij dacht dat het een paraplu was. De rechtbank is van oordeel dat de ploertendoder die in de kelderbox is aangetroffen niet zonder meer kenbaar is als wapen en acht het daarmee niet onaannemelijk dat de verdachte het wapen niet als zodanig heeft herkend.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 augustus 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type
Tariq M 1951 kaliber 9mm en munitie in de zin van artikel 1 onder
4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten 8, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber
9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

1..

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Bij het Team Criminele Inlichtingen is in augustus 2019 een melding binnengekomen dat de verdachte een vuurwapen zou dragen. De verdachte werd aangehouden op de openbare weg en bij het onderzoek dat werd gedaan aan zijn kleding, werden een vuurwapen en bijbehorende munitie aangetroffen in zijn schoudertas. De verdachte heeft later bij de politie verklaard dat het wapen door iemand anders in zijn tas zou zijn gedaan en dat hij werd aangehouden op het moment dat hij op weg was naar diegene om het wapen terug te geven.
Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen. Daarbij bestaat bovendien een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen. Bovendien zorgt ook reeds het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar wordt dit ook als schokkend ervaren. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan, dient daartegen daarom streng te worden opgetreden. De maatschappij eist dit ook in toenemende mate.
Dit geldt temeer wanneer iemand een vuurwapen bij zich heeft op de openbare weg. De rechtbank neemt in aanmerking dat het vuurwapen niet voor onmiddellijk gebruik gereed was, maar daartoe wel snel geschikt kon worden gemaakt.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij rapper is en dat het wapen is gebruikt in een minimovie. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de verdachte, door het werk dat hij doet, een voorbeeldfunctie vervult voor jongeren. Mede door dergelijke films wordt het bezit van (vuur)wapens door jongeren meer en meer als acceptabel en normaal gezien, een ontwikkeling die zeer zorgelijk is en waaraan de verdachte met zijn handelen bijdraagt. Hij dient zich dit terdege te realiseren.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Antes Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 augustus 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit, alsmede het strafblad van de verdachte, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte laten meewegen dat het feit in vereniging is gepleegd en dat de verdachte het wapen, met bijbehorende munitie, op de openbare weg bij zich heeft gedragen. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank ziet hiervoor echter geen aanleiding, ook al omdat de rechtbank het de verdachte zwaar aanrekent dat hij eerder en recent is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Kennelijk heeft deze eerdere veroordeling hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging – 10/070917-18

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 18 oktober 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, locatie Dordrecht, is de verdachte ter zake van wapenbezit veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 november 2018.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden verlengd, zodat de verdachte zijn leven weer kan oppakken buiten de penitentiaire inrichting.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De rechtbank ziet geen gronden voor verlenging van de proeftijd, als betoogd door de verdediging, temeer nu de verdachte in zijn proeftijd een soortgelijk feit heeft gepleegd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 18 oktober 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.W.J. Cramer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Rotterdam
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type
Tariq M 1951 kaliber 9mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder
4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten 8, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber
9mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 81,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde
MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Rotterdam
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet
wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft
gehad.