ECLI:NL:RBROT:2019:10941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
10/057817-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van vuurwapen met munitie en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit en legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het bewijs uitgesloten moest worden vanwege een onrechtmatige staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding niet onrechtmatig was, omdat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het vuurwapen op 8 maart 2019 te Rotterdam voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank legde een bijkomende straf op van 150 dagen herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/057817-19
VI-nummer: 99/000340-39
Datum uitspraak: 7 juni 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De IJssel,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat al het verkregen bewijsmateriaal wegens een onrechtmatige staandehouding van de Mercedes waarin de verdachte zich bevond, dient te worden uitgesloten. Hiertoe is aangevoerd dat ten tijde van de staandehouding er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van strafvordering; er bestonden slechts vermoedens, op basis van Wet wapens en munitie-antecedenten van de bestuurder.
De bewijsuitsluiting dient vrijspraak tot gevolg te hebben.
Beoordeling
De rechtbank komt tot het oordeel dat de staandehouding van het motorvoertuig - voor zover hierbij jegens de bestuurder en andere inzittenden al sprake zou zijn van onrechtmatigheid - jegens de verdachte niet onrechtmatig is geweest. De verdachte is immers niet getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen (de Schutznorm). Gesteld noch gebleken is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van de Schutznorm rechtvaardigen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 maart 2019 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type BBM Olympic 38, kaliber .22 LR en bijbehorende munitie,
te weten 4 S&B kogelpatronen (kaliber .22 LR) en 2 S&B hulzen (kaliber.22 LR)
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Nadat hij samen met anderen in een auto door de politie was staande gehouden, is de verdachte weggerend en heeft hij het vuurwapen met munitie weggegooid.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen op de openbare weg is erg gevaarlijk en bedreigend voor anderen. Een dergelijk feit heeft veel impact op mensen in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 1 december 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 30 mei 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is ingegaan op 26 november 2018 en bedraagt één jaar.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van 150 dagen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de afwijzing van de vordering bepleit.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat een gedeelte, groot 150 dagen, van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie alsmede artikel 15g Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 150 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 maart 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type BBM Olympic 38, kaliber .22 LR en/of bijbehorende munitie,
te weten 4 S&B kogelpatronen (kaliber .22 LR) en/of 2 S&B hulzen (kaliber.22 LR)
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)