4.2.2.Beoordeling
Op 25 oktober 2019 is er bij het portiek van het adres [adres 1] te Rotterdam een televisietoestel in een doos afgeleverd. Die dag heeft de politie gezien dat twee jongens, de verdachte en zijn medeverdachte, enige tijd bij het portiek wachtten en vervolgens de bezorger van de televisie aanspraken. Gezien werd dat de bezorger de televisie in een doos aan (één van) de twee jongens af gaf. Daarna werd gezien dat de verdachte en de medeverdachte vanaf de Hilledijk naar de Tweebosstraat liepen, waarbij een van de twee, onbekend wie, de televisie droeg. Gezien werd dat de jongens met de televisie het portiek van de [adres 2] te Rotterdam in liepen en korte tijd later samen, zonder die televisie, uit het portiek kwamen.
Bij de staande houding van hen beiden bleek de medeverdachte te wonen aan de [adres 3] .
Kort hierna is in de schuur van de woning aan de [adres 3] een televisie in een doos aangetroffen. Deze televisie bleek nieuw te zijn. Uit het ingestelde politieonderzoek is naar voren gekomen dat de televisie eerder die week via internet onder een valse naam en onder opgave van een vals afleveradres, zijnde [adres 1] te Rotterdam, was besteld bij Otto BV, en dat niet achterhaald kon worden wie de besteller was geweest. De bewoner van het afleveradres [adres 1] verklaarde geen televisie te hebben besteld en niet te weten wie dit gedaan had. Ook Otto BV kon hierover geen informatie verschaffen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte (in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte) bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte (samen met de medeverdachte) een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Door dit gebruik moet vervolgens die ander zijn bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte tegenover Otto BV en/of de bezorger van de televisie mededelingen heeft gedaan, die als leugenachtig kunnen worden aangemerkt. Aldus kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van gesproken en/of geschreven uitingen van de verdachte die bij Otto BV en/of de bezorger van de televisie een (op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde) onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting evenmin is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die een andere naam heeft opgegeven dan zijn eigen naam bij Otto BV en/of zich bedrieglijk heeft voorgedaan als een ander bij de bezorger van de televisie.
Als zou moeten worden aangenomen dat de medeverdachte leugenachtige mededelingen heeft gedaan en/of een valse naam heeft opgegeven, is de enkele omstandigheid dat de verdachte de televisie mede in ontvangst heeft genomen onvoldoende om de verdachte als mededader verantwoordelijk te houden.
En als al zou moeten worden aangenomen dat de verdachte zich (samen met zijn medeverdachte) tegenover de bezorger heeft voorgedaan als de koper van de televisie, dan is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat mede onder invloed daarvan bij de bezorger een onjuiste voorstelling in het leven is geroepen, waardoor deze is bewogen tot de afgifte van de televisie.
Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte en/of zijn medeverdachte de bezorger op straat aanspraken. Zij (of één van hen – dat is niet duidelijk) namen hiertoe het initiatief. Zij kwamen niet (in reactie op aanbellen) uit de geadresseerde woning. De in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid had de bezorger aanleiding moeten geven een onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet bewezen dat de verdachte zich door het gebruik van een of meer oplichtingsmiddelen heeft schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde diefstal in vereniging van de televisie op 25 oktober 2019, dan wel dat hij heeft geweten of had moeten weten dat de televisie door misdrijf werd verkregen (het meer subsidiair tenlastegelegde feit). Dat de verdachte samen met zijn medeverdachte bij het afleveradres [adres 1] was, dat een van hen de bezorger heeft aangesproken en de televisie van de bezorger heeft aangenomen, en dat een van hen de televisie vervolgens naar de woning aan de [adres 3] heeft gedragen, is hiervoor onvoldoende.
Bovenstaande leidt er dan ook toe dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het onder parketnummer 10/692084-19 tenlastegelegde feit.