ECLI:NL:RBROT:2019:10964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
10/691175-17 en 10/692084-19 (ttrz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en oplichting door verdachte in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die ten tijde van het feit 19 jaar oud was. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd op 7 september 2018 in Rotterdam en van oplichting in de periode van 21 tot en met 25 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2018 betrokken was bij een vechtpartij waarbij hij en zijn medeverdachten geweld hebben gepleegd tegen meerdere personen en goederen. Ondanks het verzoek van de raadsman om het jeugdstrafrecht toe te passen, heeft de rechtbank dit niet gedaan en een taakstraf van 80 uur opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen onder parketnummer 10-691175-17 onder feit 1 en onder parketnummer 10/692084-19, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte deze feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de vechtpartij en dat hij zich schuldig had gemaakt aan oplichting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de tenlastegelegde feiten was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor veroordeling en de toepassing van jeugdstrafrecht in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/691175-17 en 10/692084-19 (ttrz gevoegd)
Datum uitspraak: 12 december 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2019.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10-691175-17 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en van het onder parketnummer 10/692084-19 onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder parketnummer 10-691175-17 onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/692084-19 onder meer subsidiair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder feit 1 van parketnummer 10-691175-17 meer subsidiair tenlastegelegde feit tot een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder parketnummer 10-691175-17 onder feit 2 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 10/692084-19 meer subsidiair tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder parketnummer 10-691175-17 tenlastegelegde onder feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier komt naar voren dat er op 16 december 2016 een vechtpartij is geweest aan het [plaats delict 1] te Rotterdam, waarbij het slachtoffer [naam slachtoffer] door meerdere personen is geslagen en getrapt tegen zijn hoofd en lichaam. Het slachtoffer heeft hierbij zodanig letsel opgelopen, dat hij hiervan tot op de dag van vandaag nog last ondervindt.
Verschillende getuigen hebben verklaard over de vechtpartij en de daders. Ook de verdachte en twee medeverdachten zijn gehoord. Op grond van deze verklaringen is niet voldoende overtuigend vast komen te staan dat de verdachte op het moment van de vechtpartij aanwezig was op het [plaats delict 1] en daar een van de daders is geweest die openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. Nu er twijfel is of de verdachte daadwerkelijk aanwezig was en een rol heeft gehad bij de vechtpartij, dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het tenlastegelegde onder parketnummer 10/692084-19
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 10/692084-19 onder het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 25 oktober 2019 is er bij het portiek van het adres [adres 1] te Rotterdam een televisietoestel in een doos afgeleverd. Die dag heeft de politie gezien dat twee jongens, de verdachte en zijn medeverdachte, enige tijd bij het portiek wachtten en vervolgens de bezorger van de televisie aanspraken. Gezien werd dat de bezorger de televisie in een doos aan (één van) de twee jongens af gaf. Daarna werd gezien dat de verdachte en de medeverdachte vanaf de Hilledijk naar de Tweebosstraat liepen, waarbij een van de twee, onbekend wie, de televisie droeg. Gezien werd dat de jongens met de televisie het portiek van de [adres 2] te Rotterdam in liepen en korte tijd later samen, zonder die televisie, uit het portiek kwamen.
Bij de staande houding van hen beiden bleek de medeverdachte te wonen aan de [adres 3] .
Kort hierna is in de schuur van de woning aan de [adres 3] een televisie in een doos aangetroffen. Deze televisie bleek nieuw te zijn. Uit het ingestelde politieonderzoek is naar voren gekomen dat de televisie eerder die week via internet onder een valse naam en onder opgave van een vals afleveradres, zijnde [adres 1] te Rotterdam, was besteld bij Otto BV, en dat niet achterhaald kon worden wie de besteller was geweest. De bewoner van het afleveradres [adres 1] verklaarde geen televisie te hebben besteld en niet te weten wie dit gedaan had. Ook Otto BV kon hierover geen informatie verschaffen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte (in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte) bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte (samen met de medeverdachte) een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Door dit gebruik moet vervolgens die ander zijn bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat de verdachte tegenover Otto BV en/of de bezorger van de televisie mededelingen heeft gedaan, die als leugenachtig kunnen worden aangemerkt. Aldus kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van gesproken en/of geschreven uitingen van de verdachte die bij Otto BV en/of de bezorger van de televisie een (op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde) onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting evenmin is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die een andere naam heeft opgegeven dan zijn eigen naam bij Otto BV en/of zich bedrieglijk heeft voorgedaan als een ander bij de bezorger van de televisie.
Als zou moeten worden aangenomen dat de medeverdachte leugenachtige mededelingen heeft gedaan en/of een valse naam heeft opgegeven, is de enkele omstandigheid dat de verdachte de televisie mede in ontvangst heeft genomen onvoldoende om de verdachte als mededader verantwoordelijk te houden.
En als al zou moeten worden aangenomen dat de verdachte zich (samen met zijn medeverdachte) tegenover de bezorger heeft voorgedaan als de koper van de televisie, dan is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat mede onder invloed daarvan bij de bezorger een onjuiste voorstelling in het leven is geroepen, waardoor deze is bewogen tot de afgifte van de televisie.
Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte en/of zijn medeverdachte de bezorger op straat aanspraken. Zij (of één van hen – dat is niet duidelijk) namen hiertoe het initiatief. Zij kwamen niet (in reactie op aanbellen) uit de geadresseerde woning. De in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid had de bezorger aanleiding moeten geven een onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet bewezen dat de verdachte zich door het gebruik van een of meer oplichtingsmiddelen heeft schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde diefstal in vereniging van de televisie op 25 oktober 2019, dan wel dat hij heeft geweten of had moeten weten dat de televisie door misdrijf werd verkregen (het meer subsidiair tenlastegelegde feit). Dat de verdachte samen met zijn medeverdachte bij het afleveradres [adres 1] was, dat een van hen de bezorger heeft aangesproken en de televisie van de bezorger heeft aangenomen, en dat een van hen de televisie vervolgens naar de woning aan de [adres 3] heeft gedragen, is hiervoor onvoldoende.
Bovenstaande leidt er dan ook toe dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het onder parketnummer 10/692084-19 tenlastegelegde feit.
4.2.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/692084-19 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10691175-17 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 07 september 2018 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de [plaats delict 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen NN10 en NN12 en goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- aanvallen van die NN10 en NN12 en
- slaan en/of stompen op/tegen het (boven)lichaam van die NN12 en
- schoppen en/of trappen van die NN10 en
- gooien van een reclamebord in de richting van die NN12 en
- slaan met en gooien van een stoel op/tegen die NN12 en
- naar de grond trekken van die NN12 en
- schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die NN12.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 7 september 2018 is de verdachte betrokken geweest bij een vechtpartij bij een eethuis in Rotterdam waarbij hij, samen met zijn medeverdachten, diverse personen heeft geschopt en geslagen en waarbij hij en zijn medeverdachten ook stoelen en een reclamebord naar personen hebben gegooid. Het door de verdachte en zijn mededaders gepleegde geweld was heftig, zoals ook uit de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond is gebleken, en moet de nodige impact op de slachtoffers hebben gehad.
Het feit dat de geweldshandelingen bovendien op de openbare weg hebben plaatsgevonden brengt met zich mee dat ook algemene gevoelens van angst en onveiligheid moeten zijn aangewakkerd. Dat is zowel de verdachte als zijn mededaders aan te rekenen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Dit heeft geen invloed op de straf.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c Sr., kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr., indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – in de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding om in de onderhavige zaak toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Ook de omstandigheden waaronder het feit is begaan leiden niet tot een ander oordeel.
Straffen
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een taakstraf in de vorm van een werkstraf is gebruikelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval een gevangenisstraf op te leggen, zoals de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank acht een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uur passend en geboden en zal deze straf opleggen aan de verdachte.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] , wonende te Rotterdam, ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.809,00 euro aan materiële schade, een bedrag van € 2.364,00 aan mantelzorgkosten, een bedrag van € 40.650,00 aan kosten in verband met studievertraging, en vergoeding van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de benadeelde partij geen concreet bedrag opgevoerd in de vordering, zodat onbekend is gebleven welk bedrag de benadeelde partij vordert.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze schade te ingewikkeld is en de vaststelling van deze schade in het strafgeding te veel tijd zou vergen.
De door de benadeelde partij gevorderde materiele schade voor zijn jas is duidelijk en voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij dient voor de overige door hem gevorderde materiele schade niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien die kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering nu de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 tenlastegelegde feit. Subsidiair heeft hij bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat de vordering een voor dit strafproces onevenredige belasting oplevert en onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte vrijgesproken zal worden van het aan hem tenlastegelegde feit.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-691175-17 onder 1 ten laste gelegd feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10-692084-19 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10-691175-17 onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
50 (vijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S.C.C. Hes-Bakkeren en A.T.M.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 10-691175-17
1.
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet (met kracht)
- die [naam slachtoffer] meermalen op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam heeft gestompt/
geslagen, als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer] (met kracht) meermalen op/tegen het gezicht/hoofd en/of het
lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (), heeft toegebracht, door opzettelijk
- meermalen te stompen/te slaan op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die
[naam slachtoffer] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) meermalen te schoppen/te trappen op/tegen het gezicht/hoofd en/of het
lichaam van die [naam slachtoffer] ;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2016 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het (met kracht)
- meermalen stompen/slaan op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] , als
gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen, en/of
- ( vervolgens) meermalen schoppen/trappen op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam
van die [naam slachtoffer] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 07 september 2018 te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen NN10 en NN12 en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- aanvallen van en/of indringen op/tegen die NN10 en/of NN12 en/of
- slaan en/of stompen op/tegen het (boven)lichaam van die NN12 en/of
- schoppen en/of trappen van die NN10 en/of
- gooien van een reclamebord in de richting van die NN12 en/of
- slaan met en/of gooien van een stoel op/tegen die NN12 en/of
- naar de grond trekken van die NN12 en/of
- schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die NN12;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 10/692084-19
primair:
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2019 tot en met 25 oktober 2019 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerkers van) het bedrijf/de bedrijven OTTO Homeshopping en/of OTTO B.V. en/of PostNL en/of Transpostbv heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een televisie (merk: Toshiba), door
- ( online) bij OTTO Homeshopping en/of OTTO B.V. voornoemde televisie te bestellen/
kopen en/of
- ( vervolgens) (daarbij) als afleveradres een woning aan de [adres 1] te Rotterdam
en/of als geadresseerde van deze bestelling de naam [naam] door te geven
en/of
- ( vervolgens) op de dag van de aflevering van deze televisie aan/bij het voornoemde adres,
zich tegenover de bezorger van deze televisie uit te geven/bekend te maken als de besteller/
rechthebbende van deze televisie en/of
- ( daarbij) (vervolgens) deze televisie in ontvangst te nemen;
(art. 326 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een televisie (merk: Toshiba), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan OTTO Homeshopping en/of OTTO B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art. 311 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een televisie (merk: Toshiba) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(art. 416 Wetboek van Strafrecht)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht