Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het (verdere) verloop van de procedure
- het vonnis van 12 oktober 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de brief van 20 november 2018 van de gemachtigde van [eiseres 1] , met producties;
- het proces-verbaal van de op 28 november 2018 gehouden comparitie van partijen;
- de brief van 11 december 2018 van de gemachtigde van [eiseres 1] .
2.De verdere beoordeling
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingegane maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
Voor zover in deze allonge niet is afgeweken, blijven alle bepalingen en voorwaarden van vigerende huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder, ingegaan op 1 mei 2015, onverkort van kracht.” en gesteld noch gebleken dat in de allonge op het punt van het boetebeding is afgeweken. Daarbij komt dat ter comparitie van partijen van 25 augustus 2017 zijdens [gedaagde] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden (en daarmee ook van het boetebeding) (nu juist) werd onderschreven (zie pagina 3, tweede alinea, van het daarvan opgemaakte proces-verbaal): “
De allonge is een document ter vastlegging van de afspraken (…). De algemene bepalingen zijn hetzelfde, met dien verstande (…)”. Gezien dit alles wordt het verweer van [gedaagde] in zoverre verworpen.