ECLI:NL:RBROT:2019:1171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
7139820 \ CV EXPL 18-34166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding in arbeidsovereenkomst en de gevolgen van overtreding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de vraag of er een geldig relatiebeding bestaat tussen de eiseres, een besloten vennootschap, en de gedaagde, die eerder in dienst was bij een andere werkgever. De eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat het relatiebeding is overtreden door de gedaagde, die na zijn dienstverband werkzaamheden heeft verricht voor een relatie van de eiseres. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een relatiebeding bestaat, dat is overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst. De rechter oordeelde dat de gedaagde het relatiebeding heeft overtreden door werkzaamheden te verrichten voor een relatie van de eiseres zonder toestemming. De vordering van de eiseres om de gedaagde te veroordelen tot betaling van een boete werd echter afgewezen, omdat er geen boetebeding was overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vordering in reconventie werd afgewezen. De uitspraak is gedaan op 8 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7139820 \ CV EXPL 18-34166
uitspraak: 8 februari 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2018,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.W.M. Beerens, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Barendrecht,
gedaagde,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. J.C.A. Ettema, advocaat te Wassenaar.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’, tenzij hierna anders vermeld.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 20 september 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 20 november 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de navolgende vaststaande feiten.
2.1
[gedaagde] was sinds 1 januari 2013 in dienst bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ).
2.2
[naam bedrijf] ontwikkelt software voor liefdadigheidsinstellingen en non-profitorganisaties, waarmee organisaties op transparante wijze rekening en verantwoording kunnen afleggen over hun uitgaven.
2.3
[gedaagde] en [naam bedrijf] zijn in maart 2016 nieuwe arbeidsvoorwaarden overeengekomen en hebben op 7 maart 2016 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Artikel 14 van die arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Het is de werknemer niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de werkgever om gedurende een jaar na beëindiging van het dienstverband bij bedrijven waar hij gedurende het laatste jaar direct of indirect werkzaam is geweest c.q. direct of indirect werkzaamheden voor heeft verricht, tegen vergoeding of om niet, direct of indirect werkzaamheden verrichten die de werkgever in haar dienstenpakket heeft (opgenomen), dan wel deze werkzaamheden direct of indirect voor derden te verrichten of deze werkzaamheden direct of indirect voor eigen rekening te verrichten of bij zodanige werkzaamheden op enigerlei wijze betrokken te zijn.
Bij overtreding van dit beding is de werknemer ten gunste van de werkgever een direct opeisbare boete van € 500,- verschuldigd voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever op volledige schadeloosstelling.”
2.4
[eiseres] (hierna: ‘ [eiseres] ’) is de opvolgend werkgever van [gedaagde] . [gedaagde] was bij [eiseres] voor onbepaalde tijd in dienst. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst.
2.5
[eiseres] houdt zich bezig met de ontwikkeling, verkoop en implementatie van software ten behoeve van non-profitorganisaties. Een van de producten van [eiseres] is het softwaresysteem Engage, waarmee fondsenwervingsinstanties hun relaties/donateurs kunnen beheren. Het softwaresysteem betreft CRM (Customer Relation Management).
2.6
Bij vaststellingsovereenkomst van 13 oktober 2017 zijn de heer [naam] (hierna: [naam] ), directeur van [eiseres] , en [gedaagde] overeengekomen dat het dienstverband van [gedaagde] op 1 januari 2018 eindigt. Artikel 12 van die vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
“Het relatiebeding blijft in stand, met de opmerking dat dit van toepassing is op Oplossingen (Software en dienstverlening) rondom CRM en Marketing Automation gericht op Nonprofit en Leden organisaties.”
2.7
Stichting Verre Naasten (hierna: Verre Naasten), een relatie van [eiseres] , heeft aan [eiseres] in een e-mail van 20 april 2018 onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) De afgelopen anderhalf jaar (sinds begin 2017) zijn we gestart met Engage (juni 2017 live gang). Het hele implementatie traject is helaas niet zo verlopen als we verwacht / gehoopt hadden.
Op dit moment liggen er nog een groot aantal issues (waarvan deels ook nog scope issues), dat we het systeem in de basis nog (steeds) niet voldoende vinden.
Omdat de capaciteit van [eiseres] ontbreekt en er te weinig voortgang in het oplossen van issues zit, heeft Verre Naasten er helaas voor moeten kiezen om externe inzet in te kopen.
Met ingang van komende maandag 20 april zal tijdelijk [gedaagde] ons team komen versterken met advies en coaching aan ons. (…)”
2.8
[gedaagde] heeft in een e-mail van 23 april 2018 aan [naam] onder meer het volgende gemeld:
“(…) Ik geef dus geen inhoudelijk advies m.b.t. de inzet en het gebruik van CRM. Want dat laatste zou een inbreuk zijn op de overeengekomen beeindigingsovereenkomst. (…)”
3. Het geschil
3.1
[eiseres] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een geldig relatiebeding bestaat;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,00;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede de nakosten met bepaling dat, indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis aan voormelde veroordeling is voldaan, [gedaagde] daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal worden.
3.2
Aan die vorderingen heeft [eiseres] – verkort weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat een geldig relatiebeding.
Primair, omdat [gedaagde] in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de geldigheid van het relatiebeding zoals dat is verwoord in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf] . Partijen wisten allebei dat het ging om het relatiebeding uit artikel 14. De instemming van [gedaagde] blijkt ook uit de overgelegde correspondentie tussen [eiseres] en [gedaagde] over de hem bij [eiseres] toekomende arbeidsvoorwaarden. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008 acht de Hoge Raad voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste als het relatiebeding voldoende kenbaar was aan de individuele werknemer en deze daarmee vervolgens akkoord is gegaan. Dat is in dit geval gebeurd.
Subsidiairis er sprake van een geldig relatiebeding, omdat in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst de verplichting van [gedaagde] is neergelegd zich te onthouden van werkzaamheden ten behoeve van (voormalige) relaties van [eiseres] .
3.2.2
[gedaagde] is sinds 20 april 2018 begonnen met advies- en coachingwerkzaamheden rondom het gebruik van het door [eiseres] geleverde CRM systeem Engage aan Verre Naasten. [gedaagde] concurreert doordoor met [eiseres] en overtreedt daarmee het relatiebeding. Het financiële nadeel daarvan voor [eiseres] wordt geschat op € 30.000.
3.2.3
[gedaagde] is wegens overtreding van het relatiebeding de daarin opgenomen boete verschuldigd van € 500,00 per dag. De boete wordt in deze procedure gemaximeerd op een bedrag van € 25.000,00.
3.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] in haar vorderingen althans [eiseres] haar vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, alsmede de nakosten. [gedaagde] heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
3.3.1
Het relatiebeding is nietig, omdat niet aan de eisen van artikel 7:653 BW is voldaan. Het relatiebeding tussen [gedaagde] en [naam bedrijf] is namelijk niet opnieuw schriftelijk met [eiseres] overeengekomen. [eiseres] kan evenmin rechten ontlenen aan het relatiebeding tussen [gedaagde] en [naam bedrijf] . Er is immers geen sprake van overgang van onderneming, maar van contractsvernieuwing. Om die reden had tussen [eiseres] en [gedaagde] opnieuw schriftelijk een relatiebeding overeen gekomen moeten worden.
3.3.2
[gedaagde] heeft op de comparitie van partijen gesteld dat het klopt hij bij [eiseres] tijdelijk consultants heeft aangestuurd die betrokken waren bij een project voor Verre Naasten, dat het klopt dat hij daardoor tijdens zijn dienstbetrekking bij [eiseres] indirect betrokken was bij Verre Naasten en dat hij vervolgens binnen een jaar na zijn uitdiensttreding zonder toestemming van [eiseres] bij Verre Naasten werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] betwist wel dat hij bij Verre Naasten werkzaamheden heeft verricht, die vallen onder de werking van het relatiebeding.
3.3.3
[gedaagde] heeft geen boete verbeurd, omdat er geen sprake is van een relatiebeding en evenmin van overtreding daarvan. Bovendien zijn er in artikel 12 van de beëindigingsovereenkomst geen consequenties verbonden aan overtreding van het relatiebeding, omdat daarin alleen bepaald is dat het relatiebeding in stand blijft, maar niet ook het daaraan gekoppelde boetebeding zoals dat is verwoord in de tweede alinea van artikel 14.
3.4
[eiser] heeft
in reconventiegevorderd [verweerster] te veroordelen binnen twee dagen nadat een daartoe strekkend vonnis is betekend aan [eiser] een bedrag te betalen van € 6.361,70 aan buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 BW, althans een door de kantonrechter nader vast te stellen bedrag, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.5
Op hetgeen partijen verder ter onderbouwing van het eigen standpunt en ter afwering van dat van de ander naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover relevant, teruggekomen.

4.De beoordeling

in conventie
Relatiebeding?
4.1
Allereerst dient beoordeeld te worden of er tussen partijen sprake is van een relatiebeding. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.2
[eiseres] en [gedaagde] hebben, zoals hiervoor in 2.6 is aangehaald, op 13 oktober 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten waar in artikel 12 staat dat:
“Het relatiebeding blijft in stand, met de opmerking dat dit van toepassing is op Oplossingen (Software en dienstverlening) rondom CRM en Marketing Automation gericht op Nonprofit en Leden organisaties.”
4.3
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht volgt dat voor hen duidelijk was dat met ‘het relatiebeding’ verwezen wordt naar het relatiebeding zoals dat was opgenomen in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst (zie hiervoor 2.3).
4.4
Door voornoemde overeenkomst is de discussie die door [gedaagde] is gevoerd met betrekking tot de vraag of gelet op het opvolgend werkgeverschap van [eiseres] het destijds bestaande relatiebeding opnieuw had moeten worden aangegaan met het oog op het schriftelijkheidsvereiste, naar het oordeel van de kantonrechter niet meer aan de orde. Met de vaststellingsovereenkomst is er immers opnieuw een relatiebeding aangegaan.
4.5
Vervolgens is de vraag of met de verwijzing naar dat relatiebeding ook het in artikel 14 opgenomen boetebeding, dat betrekking had op dat relatiebeding, van toepassing is gebleven.
4.6
De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Allereerst wordt in de vaststellingsovereenkomst alleen gesproken van ‘het relatiebeding’. Onder ‘relatiebeding’ wordt niet ook een boetebeding verstaan. Er wordt ook niet verwezen naar artikel 14 van de arbeidsovereenkomst als zodanig (inclusief boetebeding). Als [eiseres] dat boetebeding (ook) had willen overeenkomen, had ze dat expliciet moeten maken.
4.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] onder 1. dan ook zal worden toegewezen.
Overtreding?
4.8
De vraag die dan resteert is of [gedaagde] het overeengekomen relatiebeding heeft overtreden.
Partijen hebben in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst een nadere invulling gegeven aan het begrip ‘dienstenpakket’ zoals beschreven in artikel 14 van de arbeidsovereenkomst. Ze zijn overeengekomen dat daaronder wordt verstaan: ‘
Oplossingen (Software en dienstverlening) rondom CRM en Marketing Automation gericht op Nonprofit en Leden organisaties’.
4.9
[gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat hij in 2017, een jaar voorafgaande aan de beëindiging van zijn dienstverband bij [eiseres] , indirect betrokken is geweest bij een project voor Verre Naasten, een relatie van [eiseres] . Voorts is vast komen te staan dat [gedaagde] binnen een jaar na beëindiging van zijn dienstverband zonder toestemming van [eiseres] werkzaamheden heeft verricht bij Verre Naasten. Hoewel [gedaagde] aanvankelijk heeft betoogd dat hij bij Verre Naasten geen werkzaamheden heeft verricht die vallen onder het dienstenpakket van [eiseres] , blijkt uit de ter comparitie gegeven toelichting van [eiseres] dat [gedaagde] advies en coaching, oftewel dienstverlening, heeft gegeven aan haar met betrekking tot Engage, hetgeen een softwareproduct is van [eiseres] rondom CRM. Zoals [gedaagde] in zijn e-mail van e-mail van 23 april 2018 aan [eiseres] heeft gemeld is er in dat geval sprake van een inbreuk op de overeenkomst, hetgeen [gedaagde] ook ter comparitie heeft bevestigd.
4.1
Het bovenstaande betekent dat ook vordering van [eiseres] onder 2. zal worden toegewezen.
Boete?
4.11
De vordering van [eiseres] onder 3. is daarentegen niet toewijsbaar nu hiervoor onder 4.6 is geconcludeerd dat er geen boetebeding is overeengekomen.
4.12
Hoewel [eiseres] heeft gesteld dat zij het door haar geleden financiële nadeel als gevolg van de overtreding van het relatiebeding heeft geschat op € 30.000,- heeft zij aan die stelling geen rechtsgevolgen verbonden. Die stelling kan dan ook verder onbesproken blijven.
in reconventie
Buitengerechtelijke kosten
4.13
[eiser] heeft aangevoerd dat hij vanwege het geschil met [verweerster] aanzienlijke buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken ter afwending van onderhavige procedure en voor het treffen van overeenstemming voor een regeling buiten rechte. Hij vordert vergoeding van die kosten op grond van artikel 6:96 BW. Daarover wordt het volgende overwogen. De door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die kosten niet vallen in één van de drie categorieën genoemd in artikel 6:96 lid 2 sub a t/m c BW. Een (andere) deugdelijke grondslag voor vergoeding van die kosten is gesteld noch gebleken. De vordering in reconventie van [eiser] is dan ook niet toewijsbaar en zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.14
[gedaagde] wordt als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De verschotten worden vastgesteld op € 82,57 aan explootkosten en € 952,00 aan griffierecht. Aan het gemachtigdensalaris wordt € 500,00 toegekend (twee punten à € 250,00). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
4.15
Gelet op de uitkomst van de reconventie en aangezien er in reconventie niet of nauwelijks een afzonderlijk debat heeft plaatsgehad, worden de proceskosten in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verklaart voor recht dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een geldig relatiebeding bestaat;
verklaart voor recht dat [gedaagde] het tussen [eiseres] en [gedaagde] geldende relatiebeding heeft overtreden;
wijst af het méér of anders gevorderde;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 1.034,57 aan verschotten;
  • € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 50,00 € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.