In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2019 een verzoek tot een voorlopige machtiging afgewezen. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam met betrekking tot een betrokkene die lijdt aan een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. De rechtbank oordeelde dat een gedwongen opname niet als laatste middel kan worden beschouwd om het gevaar dat de betrokkene mogelijk veroorzaakt, af te wenden. De betrokkene ervaart veel spanning door de conflictueuze houding tussen haar ouders en haar begeleiders, die beiden willen dat zij beoordeeld wordt op twee hulpvragen om een passende woonvorm te vinden. Ondanks de bereidheid van de betrokkene om vrijwillig mee te werken aan een opname, waren de begeleiders en ouders het niet eens over de aanpak. De rechtbank benadrukte dat de instelling de plicht heeft om de bereidheid van de betrokkene te benutten om een gedwongen opname te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende grond was om te oordelen dat een gedwongen opname het laatste middel was en wees het verzoek af. De rechtbank merkte op dat constructieve gesprekken tussen de betrokken partijen wenselijk zijn om de situatie van de betrokkene te verbeteren.